De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput CXXI.
|
1. Canticum graduum.
Laetatus sum in his, quae dicta sunt mihi: In domum Domini ibimus. |
1. Een gezang der opgangenGa naar voetnoot1).
Ik verheug mij er over, dat mij gezegd wordtGa naar voetnoot2): Naar het huis des Heer en zullen wij gaan. |
2. Stantes erant pedes nostri, in atriis tuis Jerusalem. | 2. Onze voeten staan in uwe voorhoven, JerusalemGa naar voetnoot3)! |
[pagina 359]
3. Jerusalem, quae aedificatur ut civitas: cujus participatio ejus in idipsum. | 3. Jerusalem, dat gebouwd is als eene stad, waarvan de gemeenschap vereenigd isGa naar voetnoot4). |
4. Illuc enim ascenderunt tribus, tribus Domini: testimonium Israel ad confitendum nomini Domini. | 4. Derwaarts immers gaan de stammen op, de stammen des Heeren - het is een voorschrift voor IsraëlGa naar voetnoot5) - om den naam des Heeren te loven. |
5. Quia illic sederunt sedes in judicio, sedes super domum David. | 5. Want daar staan de zetels voor het gericht, de zetels voor het huis van DavidGa naar voetnoot6). |
6. Rogate quae ad pacem sunt Jerusalem: et abundantia diligentibus te: | 6. Vraagt wat tot vrede verstrekt van Jerusalem, en overvloed zij aan die u beminnenGa naar voetnoot7)! |
7. Fiat pax in virtute tua: et abundantia in turribus tuis. | 7. Vrede zij in uwe veste en overvloed in uwe torens! |
8. Propter fratres meos, et proximos meos, loquebar pacem de te: | 8. Om wille van mijne broeders en mijne naasten spreek ik vrede over uGa naar voetnoot8). |
9. Propter domum Domini Dei nostri, quaesivi bona tibi. | 9. Om het huis van den Heer, onzen God, vraag ik voor u heil. |
- voetnoot1)
- Zie Psalm 119 noot 1. Hebr.: ‘van David’. In hoever dit grond heeft, is niet te beslissen.
- voetnoot2)
- Naar den grondtekst en de Septuagint: ‘over degenen, die mij zeggen’.
- voetnoot3)
- Wij hebben het doel onzer reis bereikt en kunnen u thans bewonderen, Jerusalem! In de voorhoven (Hebr.: ‘in de poorten’) van Jerusalem staande prijst de Psalmist haar nu als eene prachtig gebouwde stad (v. 3), waar op Gods bevel gansch Israël samenstroomt, als naar de zetelplaats van den godsdienst (v. 4) en van de regeering (v. 5).
- voetnoot4)
- De zin is allerwaarschijnlijkst: gij zijt gebouwd, niet als een onaanzienlijk vlek, welks huizen onregelmatig verspreid liggen, maar als een regelmatige, schoone stad, welker gebouwen en muren in gemeenschap vereenigd, d.i. aaneengebouwd, zijn.
- voetnoot5)
- Driemaal 's jaars op te gaan naar Jerusalem; aldus werd bevolen Exod. XXIII 17; XXXIV 23 en Deut. XVI 16.
- voetnoot6)
- Daar is de zetelplaats der regeering; daar staat de troon, bestemd voor het huis van David, dat daar overeenkomstig Gods beloften voortdurend zal zetelen.
- voetnoot7)
- Naar de Septuagint staat hier Jerusalem in den accusatief; dan is de zin: bidt Jerusalem, dat het u verschaffe wat u tot vrede verstrekt; of: vraagt Jerusalem, of het (naar zijnen naam ‘Salem’, d.i. stad des vredes) vrede geniet. Naar den grondtekst is de zin: vraagt den vrede, d.i. alle heil, voor Jerusalem. Daaraan sluit zich dan terstond de wensch om Gods zegen voor al wie Jerusalem liefheeft en (v. 7) voor hare veste, d.i. hare muren, en hare torens, d.i. hare paleizen, m.a.w. voor alle inwoners der stad.
- voetnoot8)
- Ik bid God, dat Hij u, Jerusalem, vrede geve, omdat mijne broeders en naasten, d.i. alle ware Israëlieten, daardoor gebaat worden en (v. 9) omdat Gods tabernakel U tot zijne heilige stad en tot het middelpunt van het Godsrijk maakt.
Gelijk Jerusalem het profetisch beeld van de Kerk en den hemel was, zoo waren de terugkeerende ballingen het beeld dergenen, die de Kerk ingaan of die van de aarde, het oord der ballingschap, ten hemel opstijgen. De H.H. Hilarius, Augustinus, Hiëronymus en anderen leggen dan ook dezen Psalm in den geestelijken zin op de lippen der uitverkorenen: Heuglijk is het voor ons te hooren (vgl. Joan. XIV 2), dat wij het huis des hemels zullen binnengaan; onze eerste ouders woonden reeds (v. 2) in het paradijs, het voorhof van dat huis, waar allen met één en denzelfden God (v. 3) zullen vereenigd worden. Daar komen uit alle stammen der menschen heilige zielen (v. 4) om God te loven; zij zetelen daar (v. 5) met Christus om de wereld te oordeelen. Moge hun daar (v. 6-9) vrede en heil in overvloed ten deel vallen! Aldus o.a. ook Bellarminus; Dionysius Carthusianus legt daarenboven dezen Psalm in den mond dergenen, die het geluk hebben hier op aarde leden der Kerk te zijn.