De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 336]
| |||||||||||||||||
Psalmus CXVIII.
|
Alleluia. | AlleluiaGa naar voetnoot1). |
1. Beati immaculati in via: qui ambulant in lege Domini. | 1. Gelukkig zij, die onberispelijk op den weg zijn, die wandelen in de Wet des Heeren. |
[pagina 337]
2. Beati, qui scrutantur testimonia ejus: in toto corde exquirunt eum. | 2. Gelukkig die zijne getuigenissen nagaan, Hem van ganscher harte zoekenGa naar voetnoot2). |
3. Non enim qui operantur iniquitatem, in viis ejus ambulaverunt. | 3. Want die ongerechtigheid bedrijven, wandelen niet op zijne wegenGa naar voetnoot3). |
4. Tu mandasti mandata tua custodiri nimis. | 4. Gij, Gij hebt bevolen uwe geboden streng te onderhouden. |
5. Utinam dirigantur viae meae, ad custodiendas justificationes tuas. | 5. Mogen mijne wegen gericht zijn op het bewaren van uwe verordeningenGa naar voetnoot4)! |
6. Tunc non confundar, cum perspexero in omnibus mandatis tuis. | 6. Dan zal ik niet beschaamd staanGa naar voetnoot5), als ik het oog gevestigd houd op al uwe geboden. |
7. Confitebor tibi in directione cordis: in eo quod didici judicia justitiae tuae. | 7. Ik zal U loven in rechtzinnigheid des harten daarvoor, dat ik de oordeelen uwer gerechtigheid heb leeren kennen. |
8. Justificationes tuas custodiam: non me derelinquas usquequaque. | 8. Uwe verordeningen zal ik onderhouden; verlaat mij niet geheel en al! |
Beth.
Van de jeugd af aan dient de Wet onderhouden te worden (v. 9); dat wil ik met Gods hulp (v. 10); ik neem ze ter harte om niet te zondigen (v. 11). God doe ze mij kennen (v. 12); mijn mond vloeit er van over (v. 13); mijn hart is er vol van (v. 14); steeds denk ik er aan (v. 15-16).
9. In quo corrigit adolescentior viam suam? in custodiendo sermones tuos. | 9. Waardoor stelt een jongeling zijnen weg op ordeGa naar voetnoot6)? Door het onderhouden uwer woorden. |
10. In toto corde meo exquisivi | 10. Ik zoek U met geheel mijn |
[pagina 338]
te: ne repellas me a mandatis tuis. | hart; stoot mij niet weg van uw gebodenGa naar voetnoot7). |
11. In corde meo abscondi eloquia tua: ut non peccem tibi. | 11. In mijn hart heb ik uwe uitspraken geborgenGa naar voetnoot8) om niet te zondigen tegen U. |
12. Benedictus es Domine: doce me justificationes tuas. | 12. Gezegend zijt Gij, Heer! Leer mij uwe verordeningenGa naar voetnoot9). |
13. In labiis meis, pronuntiavi omnia judicia oris tui. | 13. Met mijne lippen openbaar ik alle oordeelen van uwen mond. |
14. In via testimoniorum tuorum delectatus sum, sicut in omnibus divitiis. | 14. In den weg uwer getuigenissen schep ik behagen, als in alle rijkdommenGa naar voetnoot10). |
15. In mandatis tuis exercebor: et considerabo vias tuas. | 15. Uwe geboden wil ik overpeinzen en acht geven op uwe wegenGa naar voetnoot11). |
16. In justificationibus tuis meditabor: non obliviscar sermones tuos. | 16. Uwe verordeningen zal ik overwegen; niet vergeten zal ik uwe woordenGa naar voetnoot12). |
Gimel.
Schenk mij, o God, uwe genade tot het onderhouden der Wet (v. 17); geef mij licht, dat ik ze bewondere (v. 18); die zichtbare leiding heb ik noodig (v. 19) en ik verlang daarnaar (v. 20). Gij bestraft de trotsche wetverkrachters (v. 21). Bevrijd mij van smaad (v. 22), want ik word verdrukt, terwijl ik mij aan uwe Wet houd (v. 23-24).
17. Retribue servo tuo, vivifica me: et custodiam sermones tuos. | 17. Doe wel aan uwen dienstknecht; schenk mij leven, en ik zal uwe woorden onderhoudenGa naar voetnoot13). |
18. Revela oculos meos: et considerabo mirabilia de lege tua. | 18. Ontsluier mijne oogen, en ik zal de wonderen uwer Wet betrachtenGa naar voetnoot14). |
19. Incola ego sum in terra: non abscondas a me mandata tua. | 19. Een vreemdeling ben ik op aarde; verberg uwe geboden niet voor mijGa naar voetnoot15). |
20. Concupivit anima mea desi- | 20. Mijne ziel smacht van verlan- |
[pagina 339]
derare justificationes tuas, in omni tempore. | gen naar uwe verordeningen te allen tijde. |
21. Increpasti superbos: maledicti qui declinant a mandatis tuis. | 21. Gij bestraft de trotschen; gevloekt zijn zij, die afwijken van uwe gebodenGa naar voetnoot16). |
22. Aufer a me opprobrium, et contemptum: quia testimonia tua exquisivi. | 22. Neem smaad en verachting van mij weg, want uwe getuigenissen zoek ik. |
23. Etenim sederunt principes, et adversum me loquebantur: servus autem tuus exercebatur in justificationibus tuis. | 23. Want zelfs vorsten zijn gezeten en spreken tegen mij; doch uw dienstknecht overpeinst uwe verordeningenGa naar voetnoot17). |
24. Nam et testimonia tua meditatio mea est: et consilium meum justificationes tuae. | 24. Want ook uwe getuigenissen zijn mijne overweging, en uwe verordeningen mijn raadGa naar voetnoot18). |
Daleth.
Mijne ziel is gedrukt: verkwik ze (v. 25). Mijne openhartigheid vond reeds bij U gehoor; leer mij nu den weg uwer wonderbare geboden kennen, opdat ik daarop zinne (v. 26-27). Mijne ziel is afgemat; geef mij kracht (v. 28) om het kwade te mijden; geef mij uwe genade, met het oog op uwe Wet (v. 29). Ik wil ze betrachten (v. 30) in alle trouw, met uwe hulp (v. 31), want deze stelt mij daartoe in staat (v. 32).
25. Adhaesit pavimento anima mea: vivifica me secundum verbum tuum. | 25. Vastgekleefd is aan den vloer mijne ziel; doe mij leven naar uw woordGa naar voetnoot19). |
26. Vias meas enuntiavi, et exaudisti me: doce me justificationes tuas. | 26. Mijne wegen legde ik U bloot, en Gij verhoordet mij; leer mij uwe verordeningenGa naar voetnoot20). |
27. Viam justificationum tuarum instrue me: et exercebor in mirabilibus tuis. | 27. Doe mij den weg uwer verordeningen kennen, en overpeinzen zal ik uwe wonderenGa naar voetnoot21). |
28. Dormitavit anima mea prae taedio: confirma me in verbis tuis. | 28. Slaperig is mijne ziel van onlustGa naar voetnoot22); versterk mij door uwe woorden. |
[pagina 340]
29. Viam iniquitatis amove a me: et de lege tua miserere mei. | 29. Houd den weg der boosheid van mij af, en naar uwe Wet erbarm U mijnerGa naar voetnoot23). |
30. Viam veritatis elegi: judicia tua non sum oblitus. | 30. Den weg der waarheid heb ik uitverkozen; uwe gerichten heb ik niet vergetenGa naar voetnoot24). |
31. Adhaesi testimoniis tuis Domine: noli me confundere. | 31. Ik houd mij aan uwe getuigenissen, Heer, beschaam mij nietGa naar voetnoot25). |
32. Viam mandatorum tuorum cucurri, cum dilatasti cor meum. | 32. Op den weg uwer geboden loop ik, als Gij mijn hart verruimtGa naar voetnoot26). |
He.
Geef, dat ik mij uwe geboden steeds tot wet make (v. 33) en dat ik ze begrijpe en beware (v. 34). Zorg, dat ik met lust uwen wil volbrenge (v. 35), dat ik uit liefde tot uwe Wet mij onthoude van hebzucht (v. 36) en ijdelheid, en dat ik naar uwe Wet leve (v. 37). Geef mij het loon der godvreezenden (v. 38), verlos mij van smaad (v. 39) en doe mij leven om mijne liefde tot uwe Wet en om mijne gerechtigheid (v. 40).
33. Legem pone mihi Domine viam justificationum tuarum: et exquiram eam semper. | 33. Geef mij terechtwijzing, o Heer, omtrent den weg uwer verordeningen, en zoeken zal ik hem te allen tijdeGa naar voetnoot27). |
34. Da mihi intellectum, et scrutabor legem tuam: et custodiam illam in toto corde meo. | 34. Geef mij verstand, en doorzoeken zal ik uwe WetGa naar voetnoot28), en ze bewaren met geheel mijn hart. |
35. Deduc me in semitam mandatorum tuorum: quia ipsam volui. | 35. Leid mij op het pad uwer geboden, want ik bemin het. |
36. Inclina cor meum in testimonia tua: et non in avaritiam. | 36. Neig mijn hart naar uw getuigenissen, en niet naar hebzuchtGa naar voetnoot29). |
37. Averte oculos meos ne videant vanitatem: in via tua vivifica me. | 37. Wend mijne oogen af, dat zij geene ijdelheid aanschouwen; doe mij leven op uwen wegGa naar voetnoot30). |
[pagina 341]
38. Statue servo tuo eloquium tuum, in timore tuo. | 38. Bekrachtig voor uwen knecht uw woord aangaande uwe vreezeGa naar voetnoot31). |
39. Amputa opprobrium meum, quod suspicatus sum: quia judicia tua jucunda. | 39. Verwijder mijnen smaad, dien ik vermoed, want uwe oordeelen zijn liefelijkGa naar voetnoot32). |
40. Ecce concupivi mandata tua: in aequitate tua vivifica me. | 40. Zie, ik heb behagen in uwe geboden; schenk mij leven naar uwe gerechtigheidGa naar voetnoot33). |
Vau.
Wees mij barmhartig naar uw woord (v. 41), dan kan ik mijne bespotters tot zwijgen brengen (v. 42); zorg, dat ik mij op uwe beloften kunne beroepen (v. 43). Ik wil steeds uwe Wet onderhouden (v. 44), dat maakt mij gelukkig (v. 45); openlijk zal ik uwe Wet verheerlijken (v. 46); ik zal ze overwegen en liefhebben (v. 47) en ze bereidwillig vervullen (v. 48).
41. Et veniat super me misericordia tua Domine: salutare tuum secundum eloquium tuum. | 41. En kome over mij uwe barmhartigheid, o Heer, uw heil naar uwe uitspraakGa naar voetnoot34), |
42. Et respondebo exprobrantibus mihi verbum: quia speravi in sermonibus tuis. | 42. en ik zal een antwoord geven aan mijne bespotters; want ik vertrouw op uwe woorden. |
43. Et ne auferas de ore meo verbum veritatis usquequaque: quia in judiciis tuis supersperavi. | 43. En neem niet geheel en al het woord der waarheid weg van mijnen mond; want vast vertrouw ik op uwe gerichtenGa naar voetnoot35). |
44. Et custodiam legem tuam semper: in saeculum et in saeculum saeculi. | 44. En onderhouden zal ik uwe Wet te allen tijde, altoos en in alle eeuwigheid. |
45. Et ambulabam in latitudine: quia mandata tua exquisivi. | 45. En ik zal wandelen op ruime baanGa naar voetnoot36), omdat ik vorsch naar uwe geboden. |
[pagina 342]
46. Et loquebar in testimoniis tuis in conspectu regum: et non confundebar. | 46. En ik zal van uwe getuigenissen spreken tegenover koningen, en ik zal niet beschaamd staanGa naar voetnoot37). |
47. Et meditabar in mandatis tuis, quae dilexi. | 47. En ik zal napeinzen op uwe geboden, die ik liefheb. |
48. Et levavi manus meas ad mandata tua, quae dilexi: et exercebar in justificationibus tuis. | 48. En ik zal mijne handen opheffen tot uwe geboden, die ik liefheb, en ik zal uwe verordeningen overdenkenGa naar voetnoot38). |
Zaïn.
Vervul de mij gedane belofte (v. 49); zij was mijn troost en mijn leven (v. 50); ook in verongelijkingen bleef ik steeds trouw aan uwe Wet (v. 51). De gedachte aan uwe gerichten in het verleden beurde mij op (v. 52) in mijne droefenis over het verkrachten uwer Wet (v. 53). Deze gaf mij stof tot een lofzang (v. 54) en tot gedurige overweging (v. 55). Dat viel mij te beurt, omdat ik acht gaf op uwe geboden (v. 56).
49. Memor esto verbi tui servo tuo, in quo mihi spem dedisti. | 49. Gedenk uw woord tot uwen dienstknecht, waarop Gij mij vertrouwen hebt gegevenGa naar voetnoot39). |
50. Haec me consolata est in humilitate mea: quia eloquium tuum vivificavit me. | 50. Dat troostte mij in mijne vernedering, want uwe uitspraak deed mij levenGa naar voetnoot40). |
51. Superbi inique agebant usquequaque: a lege autem tua non declinavi. | 51. Trotschaards gingen uitermate wederrechtelijk te werk, maar van uwe Wet week ik niet afGa naar voetnoot41). |
52. Memor fui judiciorum tuorum a saeculo Domine: et consolatus sum. | 52. Gedachtig was ik aan uwe oordeelen vanouds, o Heer, en ik vond troostGa naar voetnoot42). |
53. Defectio tenuit me, pro peccatoribus derelinquentibus legem tuam. | 53. Verslagenheid greep mij aan wegens de zondaars, die uwe Wet verlietenGa naar voetnoot43). |
[pagina 343]
54. Cantabiles mihi erant justificationes tuae, in loco peregrinationis meae. | 54. Ten lofzang waren mij uwe verordeningen in het oord van mijne vreemdelingschapGa naar voetnoot44). |
55. Memor fui nocte nominis tui Domine: et custodivi legem tuam. | 55. Ik gedacht des nachts aan uwen naam, o Heer, en ik bewaarde uwe WetGa naar voetnoot45). |
56. Haec facta est mihi: quia justificationes tuas exquisivi. | 56. Dit viel mij ten deel, omdat ik uwe verordeningen navorschte. |
Heth.
Het onderhouden der Wet is mijn aandeel, o Heer (v. 57); help mij daartoe naar uwe belofte (v. 58). Ik richt mijne levenswijze in naar uwe Wet (v. 59); daartoe ben ik vast besloten (v. 60). Wel word ik belaagd, maar ik vergeet de Wet niet (v. 61); ook des nachts prijs ik hare rechtvaardigheid (v. 62). Ik sluit mij aan bij hen, die ze vervullen (v. 63). Leer ze mij in uwe goedertierenheid kennen en onderhouden (v. 64).
57. Portio mea Domine, dixi custodire legem tuam. | 57. Mijn deel, o Heer, zoo sprak ik, is het onderhouden uwer WetGa naar voetnoot46). |
58. Deprecatus sum faciem tuam in toto corde meo: miserere mei secundum eloquium tuum. | 58. Ik verbid uw aanschijn uit geheel mijn hart; ontferm U mijner naar uwe uitspraakGa naar voetnoot47). |
59. Cogitavi vias meas: et converti pedes meos in testimonia tua. | 59. Ik denk aan mijne wegen, en ik wend mijne schreden naar uwe getuigenissenGa naar voetnoot48). |
60. Paratus sum, et non sum turbatus: ut custodiam mandata tua. | 60. Ik ben bereid en onverschrokken om uwe geboden te onderhouden. |
61. Funes peccatorum circumplexi sunt me: et legem tuam non sum oblitus. | 61. Strikken van zondaars omstrengelen mij, en uwe Wet vergeet ik nietGa naar voetnoot49). |
62. Media nocte surgebam ad confitendum tibi, super judicia justificationis tuae. | 62. Te middernacht sta ik op om U te loven wegens de oordeelen uwer gerechtigheidGa naar voetnoot50). |
63. Particeps ego sum omnium timentium te: et custodientium mandata tua. | 63. Een metgezel ben ik van allen, die U vreezen en die uwe geboden onderhouden. |
[pagina 344]
64. Misericordia tua Domine plena est terra: justificationes tuas doce me. | 64. Van uwe goedertierenheid, o Heer, is de aarde vol; leer mij uwe verordeningenGa naar voetnoot51). |
Teth.
Naar uwe belofte waart Gij steeds mijn weldoener (v. 65); leer mij ook nu het volbrengen uwer Wet (v. 66). Op mijne zonde volgde vernedering; daarom gehoorzaam ik nu (v. 67). Leer mij uwen wil kennen (v. 68). Ofschoon door mijne vijanden gekweld, betracht ik uwe Wet (v. 69). Tegenover hunne verstoktheid staat mijne zucht om U te dienen (v. 70). Mijne vernedering heeft mij uwe geboden leeren betrachten (v. 71), die mij boven alles kostbaar zijn (v. 72).
65. Bonitatem fecisti cum servo tuo Domine, secundum verbum tuum. | 65. Welgedaan hebt Gij aan uwen dienstknecht, Heer, volgens uw woordGa naar voetnoot52). |
66. Bonitatem, et disciplinam, et scientiam doce me: quia mandatis tuis credidi. | 66. Leer mij goedheid en tucht en wetenschap, want ik sla geloof aan uw gebodenGa naar voetnoot53). |
67. Priusquam humiliarer ego deliqui: propterea eloquium tuum custodivi. | 67. Eer ik vernederd werd, had ik gezondigd; daarom onderhoud ik uwe uitspraakGa naar voetnoot54). |
68. Bonus es tu: et in bonitate tua doce me justificationes tuas. | 68. Goed zijt Gij, en in uwe goedheid leer mij uwe verordeningen. |
69. Multiplicata est super me iniquitas superborum: ego autem in toto corde meo scrutabor mandata tua. | 69. Vermenigvuldigd heeft zich tegen mij de ongerechtigheid der trotschaards; maar ik, van ganscher harte onderzoek ik uw geboden. |
70. Coagulatum est sicut lac cor eorum: ego vero legem tuam meditatus sum. | 70. Geronnen is als melk hun hart, maar ik, ik peins op uwe WetGa naar voetnoot55). |
71. Bonum mihi quia humiliasti me: ut discam justificationes tuas. | 71. Goed is het voor mij, dat Gij mij hebt vernederd, opdat ik uwe verordeningen leere. |
72. Bonum mihi lex oris tui, super millia auri, et argenti. | 72. Goed is mij de Wet van uwen mond, meer dan duizenden van goud en zilver. |
[pagina 345]
Jod.
Mijn Schepper, verlicht mij aangaande uwe geboden (v 73); de godvreezenden zullen zich verheugen over mijn niet teleurgesteld vertrouwen (v. 74). Te recht hebt Gij mij vernederd (v. 75); daarom troost mij nu ook naar uwe belofte (v. 76). Wees mij barmhartig (v. 77), beschaam mijne vijanden (v. 78), maak de vromen tot mijne vrienden (v. 79) en zorg, dat ik mijn hart rein houde van alle fouten (v. 80).
73. Manus tuae fecerunt me, et plasmaverunt me: da mihi intellectum, et discam mandata tua. | 73. Uwe handen hebben mij gemaakt en mij gevormd; geef mij verstand, en ik zal uw geboden leer en kennenGa naar voetnoot56). |
74. Qui timent te videbunt me, et laetabuntur: quia in verba tua supersperavi. | 74. Die U vreezen zullen mij zien en zich verheugen, omdat ik op uwe woorden vast vertrouwGa naar voetnoot57). |
75. Cognovi Domine quia aequitas judicia tua: et in veritate tua humiliasti me. | 75. Ik weet, o Heer, dat uwe oordeelen gerechtigheid zijn, en naar uwe waarheid hebt Gij mij vernederdGa naar voetnoot58). |
76. Fiat misericordia tua ut consoletur me, secundum eloquium tuum servo tuo. | 76. Kome uwe goedertierenheid om mij te troosten, naar uw woord aan uwen dienstknecht. |
77. Veniant mihi miserationes tuae, et vivam: quia lex tua meditatio mea est. | 77. Laat uwe barmhartigheden komen over mij, en ik zal leven; want uwe Wet is mijne overweging. |
78. Confundantur superbi, quia injuste iniquitatem fecerunt in me: ego autem exercebor in mandatis tuis. | 78. Dat de hoovaardigen te schande worden, omdat zij onrechtvaardig boosheid plegen tegen mij; maar ik, ik overpeins uwe gebodenGa naar voetnoot59). |
79. Convertantur mihi timentes te: et qui noverunt testimonia tua. | 79. Dat zich tot mij keeren die U vreezen en die uwe getuigenissen kennenGa naar voetnoot60)! |
80. Fiat cor meum immaculatum in justificationibus tuis, ut non confundar. | 80. Mijn hart zij onberispelijk in uw verordeningen, opdat ik niet te schande wordeGa naar voetnoot61). |
[pagina 346]
Caph.
Ik smacht naar uw heil (v. 81) en uwen troost (v. 82); in mijne kwelling blijf ik U trouw (v. 83). Kort is het leven; help mij weldra tegen mijne vijanden (v. 84), die mij beuzelingen vertellen, welke niet strooken met uwe Wet (v. 85), daar deze niet dan waarheid bevat. Help mij tegen onrecht (v. 86). Bijna was het uit met mij; toch bleef ik U trouw (v. 87). Help mij en ik zal U dienen (v. 88).
81. Defecit in salutare tuum anima mea: et in verbum tuum supersperavi. | 81. Smachtend naar uw heil is mijne ziel, en vast vertrouw ik op uw woord. |
82. Defecerunt oculi mei in eloquium tuum, dicentes: Quando consolaberis me? | 82. Smachtend naar uwe uitspraak zijn mijne oogen, zeggende: Wanneer zult Gij mij vertroostenGa naar voetnoot62)? |
83. Quia factus sum sicut uter in pruina: justificationes tuas non sum oblitus. | 83. Want ik ben geworden als een lederen zak in den rijm; uwe verordeningen heb ik niet vergetenGa naar voetnoot63). |
84. Quot sunt dies servi tui: quando facies de persequentibus me judicium? | 84. Hoeveel zijn de dagen van uwen dienstknecht? Wanneer zult Gij recht doen over mijne vervolgersGa naar voetnoot64)? |
85. Narraverunt mihi iniqui fabulationes: sed non ut lex tua. | 85. Goddeloozen vertellen mij beuzelarijen, maar die zijn niet als uwe WetGa naar voetnoot65). |
86. Omnia mandata tua veritas: inique persecuti sunt me, adjuva me. | 86. Al uwe geboden zijn waarheid; ten onrechte vervolgt men mij; kom mij te hulpGa naar voetnoot66)! |
87. Paulominus consummaverunt me in terra: ego autem non dereliqui mandata tua. | 87. Bijna hadden zij mij doen vergaan op aarde; maar ik, ik week niet af van uwe geboden. |
88. Secundum misericordiam tuam vivifica me: et custodiam testimonia oris tui. | 88. Schenk mij leven naar uwe goedertierenheid, en onderhouden zal ik de getuigenissen van uwen mond. |
[pagina 347]
Lamed.
Uw woord, o Heer, is onwrikbaar als de hemel (v. 89) en de aarde (v. 90), vast als de wereldorde (v. 91). Uwe Wet beurt mij op in mijne kwelling (v. 92); nimmer zal ik ze vergeten (v. 93). U behoor ik toe en U dien ik; help mij (v. 94) in de gevaren, die mij dreigen (v. 95). Alles heeft een grens, behalve uwe Wet (v. 96).
89. In aeternum Domine, verbum tuum permanet in coelo. | 89. Voor eeuwig, o Heer, is uw woord in den hemel standvastigGa naar voetnoot67), |
90. In generationem et generationem veritas tua: fundasti terram, et permanet. | 90. van geslacht tot geslacht uwe trouw. Gij hebt de aarde gegrondvest en zij houdt standGa naar voetnoot68). |
91. Ordinatione tua perseverat dies: quoniam omnia serviunt tibi. | 91. Door uwe ordening duurt de dag voort, want alles dient UGa naar voetnoot69). |
92. Nisi quod lex tua meditatio mea est: tunc forte periissem in humilitate mea. | 92. Ware uwe Wet niet mijn gepeins geweestGa naar voetnoot70), dan zou ik wel omgekomen zijn in mijnen druk. |
93. In aeternum non obliviscar justificationes tuas: quia in ipsis vivificasti me. | 93. In eeuwigheid zal ik uwe verordeningen niet vergeten, omdat Gij mij daardoor deedt leven. |
94. Tuus sum ego, salvum me fac: quoniam justificationes tuas exquisivi. | 94. De uwe ben ik, red mij, want ik zoek uwe verordeningen. |
95. Me exspectaverunt peccatores ut perderent me: testimonia tua intellexi. | 95. Mij wachten zondaars af om mij te verderven; uwe getuigenissen ken ikGa naar voetnoot71). |
96. Omnis consummationis vidi finem: latum mandatum tuum nimis. | 96. Van alle volmaaktheid zie ik een einde; bovenmate uitgestrekt is uw gebodGa naar voetnoot72). |
Mem.
Ik bemin en betracht uwe Wet (v. 97); zij maakt mij wijzer dan mijne vijanden en hare zegening duurt voort (v. 98), wijzer dan die mij leer en (v. 99) en dan grijsaards (v. 100); zij doet mij het kwaad vermijden (v. 101) en uwe geboden onderhouden, omdat Gij het wilt (v. 102). Die wil is mij aangenaam (v. 103), want hij geeft mij ware wijsheid (v. 104).
97. Quomodo dilexi legem tuam | 97. Hoezeer bemin ik uwe Wet, o |
[pagina 348]
Domine? tota die meditatio mea est. | Heer; den ganschen dag is zij mijne overpeinzing. |
98. Super inimicos meos prudentem me fecisti mandato tuo: quia in aeternum mihi est. | 98. Wijzer dan mijne haters maakt Gij mij door uw gebod, want in eeuwigheid blijft het bij mijGa naar voetnoot73). |
99. Super omnes docentes me intellexi: quia testimonia tua meditatio mea est. | 99. Verstandiger ben ik dan allen, die mij leerden, want uwe getuigenissen zijn mijne overpeinzingGa naar voetnoot74). |
100. Super senes intellexi: quia mandata tua quaesivi. | 100. Verstandiger ben ik dan grijsaards, want ik zoek uwe geboden. |
101. Ab omni via mala prohibui pedes meos: ut custodiam verba tua. | 101. Van elken kwaden weg houd ik mijne voeten verwijderd, opdat ik uwe woorden onderhoude. |
102. A judiciis tuis non declinavi: quia tu legem posuisti mihi. | 102. Van uwe oordeelen wijk ik niet af, want Gij, Gij hebt mij de Wet gesteldGa naar voetnoot75). |
103. Quam dulcia faucibus meis eloquia tua, super mel ori meo! | 103. Hoe zoet zijn uwe uitspraken voor mijn verhemelte, nog meer dan honig voor mijnen mond! |
104. A mandatis tuis intellexi: propterea odivi omnem viam iniquitatis. | 104. Door uwe geboden werd ik verstandig; daarom haat ik elken weg van ongerechtigheid. |
Nun.
Uwe Wet is mij een licht op mijn levenspad (v. 105); vast staat mijn besluit ze te vervullen (v. 106). Daarom help mij nu uit den nood (v. 107), verhoor mijn gebed en onderricht mij (v. 108). Ik verkeer in levensgevaar (v. 109), want ik word belaagd, maar trouw blijf ik aan uwe Wet (v. 110), die mijne erfenis en mijne vreugde is (v. 111) en die ik, zeker van mijn loon, steeds zal naleven (v. 112).
105. Lucerna pedibus meis verbum tuum, et lumen semitis meis. | 105. Eene lamp voor mijne voeten is uw woord, en een licht op mijne paden. |
106. Juravi, et statui custodire judicia justitiae tuae. | 106. Gezworen heb ik en besloten de oordeelen uwer gerechtigheid te onderhouden. |
107. Humiliatus sum usquequaque Domine: vivifica me secundum verbum tuum. | 107. Neergedrukt ben ik geheel en al, o Heer; doe mij leven naar uw woord. |
[pagina 349]
108. Voluntaria oris mei beneplacita fac Domine: et judicia tua doce me. | 108. Laat de vrijwillige offers van mijnen mondGa naar voetnoot76) U welgevallig zijn, o Heer, en leer mij uwe oordeelen. |
109. Anima mea in manibus meis semper: et legem tuam non sum oblitus. | 109. Mijne ziel is steeds in mijne handenGa naar voetnoot77) en uwe Wet vergeet ik niet. |
110. Posuerunt peccatores laqueum mihi: et de mandatis tuis non erravi. | 110. Zondaars spannen eenen strik voor mij, en ik dwaal niet af van uw geboden. |
111. Hereditate acquisivi testimonia tua in aeternum: quia exsultatio cordis mei sunt. | 111. Ten erfbezit erlangd heb ik voor eeuwig uw getuigenissen; want zij zijn de jubel van mijn hartGa naar voetnoot78). |
112. Inclinavi cor meum ad faciendas justificationes tuas in aeternum, propter retributionem. | 112. Ik neig mijn hart tot het vervullen van uwe verordeningen in eeuwigheid, om de vergeldingGa naar voetnoot79). |
Samech.
Den booze haat ik, maar ik bemin uwe Wet (v. 113). Op U vertrouw ik (v. 114); met boosdoeners houd ik geen gemeenschap (v. 115). Kom mij te hulp naar mijne hoop (v. 116); red mij en ik zal U met ijver dienen (v. 117). Gij haat de verkrachters uwer Wet (v. 118). Zoodanigen zijn alle zondaars (v. 119). Doordring mij van vrees voor uwe geduchte oordeelen (v. 120).
113. Iniquos odio habui: et legem tuam dilexi. | 113. OngerechtigenGa naar voetnoot80) haat ik, en uwe Wet bemin ik. |
114. Adjutor, et susceptor meus es tu: et in verbum tuum supersperavi. | 114. Mijn helper en beschermer zijt Gij, en op uw woord vertrouw ik vast. |
115. Declinate a me maligni: et scrutabor mandata Dei mei. | 115. Wijkt van mij, boosaardigen, en onderzoeken zal ik de geboden van mijnen God. |
116. Suscipe me secundum eloquium tuum, et vivam: et non confundas me ab exspectatione mea. | 116. Bescherm mij naar uwe uitspraak, en leven zal ik, en maak mij niet te schande in mijne verwachting. |
117. Adjuva me, et salvus ero: et meditabor in justificationibus tuis semper. | 117. Help mij, en ik ben gered, en overpeinzen zal ik uwe verordeningen te allen tijde. |
118. Sprevisti omnes discedentes a judiciis tuis: quia injusta cogitatio eorum. | 118. Cij versmaadtGa naar voetnoot81) allen, die afwijken van uwe oordeelen, want ongerechtig is hun zinnen. |
[pagina 350]
119. Praevaricantes reputavi omnes peccatores terrae: ideo dilexi testimonia tua. | 119. Voor overtreders houd ik alle zondaren der aardeGa naar voetnoot82), daarom heb ik uwe getuigenissen lief. |
120. Confige timore tuo carnes meas: a judiciis enim tuis timui. | 120. Doornagel mijn vleesch met vrees voor U, want voor uwe oordeelen ben ik beduchtGa naar voetnoot83). |
Aïn.
Ik bemin recht en plicht; geef mij niet prijs aan mijne vijanden (v. 121-122). Ik zie uit naar de door U beloofde hulp (v. 123). Wees mij een barmhartige helper en leeraar (v. 124), want ik ben uw dienaar, die uw onderricht noodig heeft (v. 125). Het is tijd daartoe, want uwe Wet wordt geschonden (v. 126). Ik echter heb ze boven alles lief (v. 127), ik leef naar uwe geboden en haat alle onrecht (v. 128).
121. Feci judicium et justitiam: non tradas me calumniantibus me. | 121. Recht en gerechtigheid betracht ik; lever mij niet over aan die laster daden plegen tegen mij. |
122. Suscipe servum tuum in bonum: non calumnientur me superbi. | 122. Help uwen dienaar op tot heilGa naar voetnoot84); laat geene trotschaards lasterdaden tegen mij begaan. |
123. Oculi mei defecerunt in salutare tuum: et in eloquium justitiae tuae. | 123. Mijne oogen smachten naar uw heil en naar de uitspraak van uwe gerechtigheidGa naar voetnoot85). |
124. Fac cum servo tuo secundum misericordiam tuam: et justificationes tuas doce me. | 124. Doe met uwen dienstknecht naar uwe barmhartigheid en leer mij uwe verordeningen. |
125. Servus tuus sum ego: da mihi intellectum, ut sciam testimonia tua. | 125. Uw dienstknecht ben ik; geef mij verstand, opdat ik uw getuigenissen kenne. |
126. Tempus faciendi Domine: dissipaverunt legem tuam. | 126. Het is tijd tot handelen, o Heer; zij hebben uwe Wet te niet gedaan. |
127. Ideo dilexi mandata tua, super aurum et topazion. | 127. Daarom bemin ik uwe geboden meer dan goud en dan topaasGa naar voetnoot86). |
128. Propterea ad omnia mandata tua dirigebar: omnem viam iniquam odio habui. | 128. Daarom richt ik mij naar al uwe geboden; ik haat elken ongerechten weg. |
[pagina 351]
Phe.
Uwe Wet is wonderbaar; daarom betracht ik ze (v. 129). Uwe openbaring verlicht de eenvoudigen (v. 130); vurig verlang ik daarnaar (v. 131). Ontferm U mijner, zooals ik het verdien (v. 132); help mij de wegen der gerechtigheid bewandelen (v. 133). Bevrijd mij daarbij van alle hinderpalen (v. 134) en verlicht mij (v. 135). Zie, ik betreur het, dat uwe Wet verkracht wordt (v. 136).
129. Mirabilia testimonia tua: ideo scrutata est ea anima mea. | 129. WonderbaarGa naar voetnoot87) zijn uwe getuigenissen, daarom betracht ze mijne ziel. |
130. Declaratio sermonum tuorum illuminat: et intellectum dat parvulis. | 130. De openbaring uwer woordenGa naar voetnoot88) verlicht, en zij geeft kennis aan de kleinen. |
131. Os meum aperui, et attraxi spiritum: quia mandata tua desiderabam. | 131. Ik open mijnen mond en ik haal ademGa naar voetnoot89), want ik haak naar uwe geboden. |
132. Aspice in me, et miserere mei, secundum judicium diligentium nomen tuum. | 132. Zie op mij neder en ontferm U mijner, naar het recht van hen, die uwen naam beminnen. |
133. Gressus meos dirige secundum eloquium tuum: et non dominetur mei omnis injustitia. | 133. Richt mijne schreden naar uwe uitspraak, en mij beheersche geene ongerechtigheid. |
134. Redime me a calumniis hominum: ut custodiam mandata tua. | 134. Verlos mij van lasterdaden der menschen, opdat ik uwe geboden onderhoudeGa naar voetnoot90). |
135. Faciem tuam illumina super servum tuum: et doce me justificationes tuas. | 135. Laat uw aanschijn lichten over uwen dienstknechtGa naar voetnoot91), en leer mij uwe verordeningen. |
136. Exitus aquarum deduxerunt oculi mei: quia non custodierunt legem tuam. | 136. Tranenbeken storten mijne oogen, omdat men uwe Wet niet onderhoudt. |
Sade.
Gij, Heer, zijt rechtvaardig (v. 137); uwe Wet is de uitdrukking uwer rechtvaardigheid en waarheid (v. 138). Het smart mij, dat ze vergeten wordt (v. 139). Zij is de loutere uitdrukking van uwen wil; daarom bemin ik ze (v. 140), al word ik geminacht (v. 141). Maar uwe gerechtigheid is onwrikbaar, uwe Wet is de waarheid (v. 142). Te midden mijner kwellingen denk ik er over na (v. 143). Zij is rechtvaardig; moge ik ze nog beter leeren kennen (v. 144)!
137. Justus es Domine: et rectum judicium tuum. | 137. Gerechtig zijt Gij, Heer, en rechtvaardig is uw oordeel. |
[pagina 352]
138. Mandasti justitiam testimonia tua: et veritatem tuam nimis. | 138. Gij hebt uwe getuigenissen uitgevaardigd als gerechtigheid en als uwe waarheid bovenmateGa naar voetnoot92). |
139. Tabescere me fecit zelus meus: quia obliti sunt verba tua inimici mei. | 139. Uitteren doet mij mijn ijver, omdat mijne vijanden uwe woorden vergeten. |
140. Ignitum eloquium tuum vehementer: et servus tuus dilexit illud. | 140. Door vuur gelouterd is uw woord ten zeerste, en uw dienstknecht heeft het liefGa naar voetnoot93). |
141. Adolescentulus sum ego, et contemptus: justificationes tuas non sum oblitus. | 141. Een knaap ben ik en ik word veracht; ik vergeet uwe verordeningen niet. |
142. Justitia tua, justitia in aeternum: et lex tua veritas. | 142. Uwe gerechtigheid, gerechtigheid is zij voor eeuwigGa naar voetnoot94), en uwe Wet is waarheid. |
143. Tribulatio, et angustia invenerunt me: mandata tua meditatio mea est. | 143. Kwelling en benauwdheid hebben mij getroffen; uwe geboden zijn mijne overweging. |
144. AEquitas testimonia tua in aeternum: intellectum da mihi, et vivam. | 144. Gerechtigheid zijn uwe getuigenissen voor eeuwig; geef mij verstand en ik zal leven. |
Coph.
Ik roep U aan; verhoor en red mij, opdat ik uwe Wet onderhoude (v. 145-146). Ik haast mij tot U te roepen (v. 147-148); verhoor mij (v. 149)! Mijne vijanden gaan eenen aanslag plegen en tegen uwe Wet handelen (v. 150); maar Gij staat mij ter zijde in uwe trouw (v. 151), want die is onwrikbaar (v. 152).
145. Clamavi in toto corde meo, exaudi me Domine: justificationes tuas requiram. | 145. Ik roep met geheel mijn hart; verhoor mij, Heer! Naar uwe verordeningen zal ik vragen. |
146. Clamavi ad te, salvum me fac: ut custodiam mandata tua. | 146. Ik roep tot U; red mij, opdat ik uw geboden onderhoude. |
147. Praeveni in maturitate, et clamavi: quia in verba tua supersperavi. | 147. Ik kom ijlings in de vroegte en ik roep, want vast hoop ik op uwe woordenGa naar voetnoot95). |
148. Praevenerunt oculi mei ad te diluculo: ut meditarer eloquia tua. | 148. IJlings richten mijne oogen in den vroegen morgen zich op U, opdat ik uwe uitspraken overpeinzeGa naar voetnoot96). |
149. Vocem meam audi secundum | 149. Hoor mijne stem, naar uwe |
[pagina 353]
misericordiam tuam Domine: et secundum judicium tuum vivifica me. | goedertierenheid, o Heer, en schenk mij leven naar uw oordeel. |
150. Appropinquaverunt persequentes me iniquitati: a lege autem tua longe facti sunt. | 150. Genaderd zijn mijne vervolgers tot ongerechtigheid, maar van uwe Wet zijn zij verre geraaktGa naar voetnoot97). |
151. Prope es tu Domine: et omnes viae tuae veritas. | 151. Nabij zijt Gij, o Heer, en al uwe wegen zijn waarheidGa naar voetnoot98). |
152. Initio cognovi de testimoniis tuis: quia in aeternum fundasti ea. | 152. Van den beginne aan wist ik aangaande uw getuigenissen, dat Gij ze voor eeuwig hebt gegrondvestGa naar voetnoot99). |
Res.
Ik ben in nood; help mij (v. 153-154)! Voor goddelooze wetsverkrachters is geen heil (v. 155). Gij zijt barmhartig en rechtvaardig; red mij (v. 156). Ondanks mijne vervolgers vervul ik uwe Wet (v. 157) en betreur ik hare schending (v. 158). Om wille mijner trouw red mij (v. 159); uwe beloften zijn immers waar en onveranderlijk (v. 160).
153. Vide humilitatem meam, et eripe me: quia legem tuam non sum oblitus. | 153. Aanschouw mijne verdrukking en verlos mij; want ik heb uwe Wet niet vergeten. |
154. Judica judicium meum, et redime me: propter eloquium tuum vivifica me. | 154. Recht mijne pleitzaak en bevrijd mij; om uwe uitspraak doe mij levenGa naar voetnoot100)! |
155. Longe a peccatoribus salus: quia justificationes tuas non exquisierunt. | 155. Verre van de zondaars is het heil, omdat zij niet vragen naar uwe verordeningen. |
156. Misericordiae tuae multae Domine: secundum judicium tuum vivifica me. | 156. Talrijk zijn uwe barmhartigheden, Heer; doe mij leven naar uwe gerechtigheid! |
157. Multi qui persequuntur me, et tribulant me: a testimoniis tuis non declinavi. | 157. Talrijk zijn die mij vervolgen en mij kwellen; van uwe getuigenissen wijk ik geenszins af. |
158. Vidi praevaricantes, et tabescebam: quia eloquia tua non custodierunt. | 158. Ik zie de wetverkrachters en verkwijn, omdat zij uwe uitspraken niet onderhoudenGa naar voetnoot101). |
159. Vide quoniam mandata tua | 159. Zie het aan, dat ik uwe ge- |
[pagina 354]
dilexi Domine: in misericordia tua vivifica me. | boden liefheb, Heer! Doe mij leven naar uwe goedertierenheid. |
160. Principium verborum tuorum, veritas: in aeternum omnia judicia justitiae tuae. | 160. Het beginsel uwer woorden is waarheid; eeuwig zijn alle oordeelen uwer gerechtigheidGa naar voetnoot102). |
Sin.
Machtigen vervolgen mij, maar alleen uwe heilige Wet boezemt mij ontzag in (v. 161); zij is mijne vreugde (v. 162). Ik haat de zonde, maar uwe Wet bemin ik (v. 163). Zij geeft mij stof om U bij herhaling te prijzen (v. 164). Zij schenkt overvloed van vrede en bevrijding van gevaren (v. 165). Ik hoop dan ook op uw heil, omdat ik uwe Wet getrouw volbreng (v. 166-168).
161. Principes persecuti sunt me gratis: et a verbis tuis formidavit cor meum. | 161. Vorsten vervolgen mij zonder reden, en voor uwe woorden beeft mijn hartGa naar voetnoot103). |
162. Laetabor ego super eloquia tua: sicut qui invenit spolia multa. | 162. Ik, ik verheug mij over uwe uitspraken, als iemand, die veel buit vindt. |
163. Iniquitatem odio habui, et abominatus sum: legem autem tuam dilexi. | 163. Ongerechtigheid haat en verfoei ik, maar uwe Wet heb ik lief. |
164. Septies in die laudem dixi tibi, super judicia justitiae tuae. | 164. ZevenmaalGa naar voetnoot104) dagelijks loof ik U wegens de oordeelen uwer gerechtigheid. |
165. Pax multa diligentibus legem tuam et non est illis scandalum. | 165. Grooten vrede hebben zij, die uwe Wet beminnen, en er is voor hen geen aanstootGa naar voetnoot105). |
166. Exspectabam salutare tuum Domine: et mandata tua dilexi. | 166. Ik verbeid uw heil, o Heer, en uwe geboden bemin ik. |
167. Custodivit anima mea testimonia tua: et dilexit ea vehementer. | 167. Mijne ziel bewaart uwe getuigenissen, en zij bemint die bovenmate. |
168. Servavi mandata tua, et testimonia tua: quia omnes viae meae in conspectu tuo. | 168. Ik onderhoud uwe bevelen en uwe getuigenissen, want al mijne wegen zijn voor uw aangezichtGa naar voetnoot106). |
[pagina 355]
Tau.
Verhoor, verlicht en red mij (v. 169-170), dan zal ik U en uwe Wet prijzen (v. 171-172). Kom mij te hulp, want ik onderhoud met liefde uwe Wet (v. 173-174). Gij zult het doen als de herder van het verdwaalde schaap (v. 175-176).
169. Appropinquet deprecatio mea in conspectu tuo Domine: juxta eloquium tuum da mihi intellectum. | 169. Nadere mijn gebed voor uw aangezicht, o Heer; schenk mij kennis naar uwe uitspraakGa naar voetnoot107)! |
170. Intret postulatio mea in conspectu tuo: secundum eloquium tuum eripe me. | 170. Kome mijn gesmeek voor uw aangezicht! Red mij volgens uwe uitspraak. |
171. Eructabunt labia mea hymnum, cum docueris me justificationes tuas. | 171. Uitgalmen zullen mijne lippen eenen lofzang, als Gij mij uw verordeningen leert. |
172. Pronuntiabit lingua mea eloquium tuum: quia omnia mandata tua aequitas. | 172. VerkondigenGa naar voetnoot108) zal mijne tong uwe uitspraak, want al uwe geboden zijn gerechtigheid. |
173. Fiat manus tua ut salvet me: quoniam mandata tua elegi. | 173. Kome uwe hand om mij te redden, want uwe geboden heb ik uitverkozen. |
174. Concupivi salutare tuum Domine: et lex tua meditatio mea est. | 174. Ik haak naar uw heil, o Heer, en uwe Wet is mijne overpeinzing. |
175. Vivet anima mea, et laudabit te: et judicia tua adjuvabunt me. | 175. Leven zal mijne ziel, en loven zal zij U, en uwe gerichten zullen mij te hulp komen. |
176. Erravi, sicut ovis, quae periit: quaere servum tuum, quia mandata tua non sum oblitus. | 176. Ik dwaal rond als een verloren schaap; zoek uwen dienstknecht op, want uwe geboden heb ik niet vergeten. |
- voetnoot1)
- In dezen Psalm, een parelsnoer of rozenkrans van spreuken, vermaningen en gebeden, worden door Wet de gezamenlijke voorschriften van den geopenbaarden godsdienst bedoeld, vooral die, welke in den Pentateuch vervat zijn; zij wordt in elk vers van dezen Psalm (behalve in v. 84, 91 en 122) genoemd, en wel met verschillende namen, naar het verschillend oogpunt, onder hetwelk men ze kan beschouwen. Zij heet woord of uitspraak (verbum, sermo, eloquium) als uitdrukking van Gods wil en beloften bij monde van Moses en de profeten; Wet (lex) als blijvende, alle Israëlieten verplichtende, heilbrengende levensregel; gebod, bevel of voorschrift (mandatum), in zoover ieder daaruit verneemt, wat hij bijzonder te doen heeft; getuigenis (testimonium), omdat zij een blijk is van Gods wezen en van zijnen heiligen, onveranderlijken wil; weg (via) of baan des Heeren, zijner getuigenissen, der waarheid, of voetpad (semita) der geboden, omdat zij den mensch ten richtsnoer dient om tot zijne bestemming te komen; verordeningen (justificationes), omdat zij eene uiting is van datgene, wat God voor rechtvaardig houdt en wat tot gerechtigheid brengt; oordeel (judicium) of gericht, als uitvloeisel van den wil des oppersten Rechters, die weet te loonen en te straffen; gerechtigheid (justitia, aequitas), als uitdrukking der rechtvaardigheid Gods, van welke alle orde in de wereld, alle loon en straf uitgaat; oordeelen der gerechtigheid (judicia justitiae), als rechterlijke bepaling van recht en onrecht, loon en straf; waarheid (veritas), als uitdrukking van Gods waarheid of trouw in het vervullen zijner beloften. De gevoelens van den zanger omtrent de Wet worden eveneens afwisselend, naarmate zij uit zijn hart opwellen, door een rijke keuze van woorden uitgedrukt; hij verlangt naar de Wet, zoekt, beschouwt, onderzoekt en leert ze; hij gelooft er aan, betrouwt er op, kent, overweegt, begrijpt en verkiest ze; hij richt er zijne schreden naar en wijkt er niet van af; hij vergeet ze niet, hij heeft er ontzag voor, bemint ze en schept er behagen in ze te onderhouden. - Dichter en dagteekening van den Psalm zijn onbekend. Sommigen meenen, dat de Psalmist spreekt als vertegenwoordiger der verbannen, verachte en in hun volksbestaan bedreigde Israëlieten, en dat hij voor hen om barmhartigheid, bescherming en terugkeer naar hunne haardsteden smeekt, terwijl hij wijst op de trouwe vervulling der Wet, waartoe zij, door hunne ongelukken wijzer geworden, thans besloten zijn.
- voetnoot2)
- Hem zoeken, d.i. Hem willen eeren en verlangen Hem te behagen door het onderhouden der Wet.
- voetnoot3)
- Hebr., in aansluiting aan v. 2: ‘(die) ook geen onrecht doen, (die) op zijne wegen wandelen’.
- voetnoot4)
- Moge mijne handelwijze steeds zonder weifeling overeenkomstig uwen wil en uwe Wet zijn. Zie noot 1.
- voetnoot5)
- In mijne hoop niet teleurgesteld worden.
- voetnoot6)
- Geeft hij aan zijnen levenswandel de ware richting naar Gods wil. Hebr.: ‘Waardoor zal een jongeling zijnen weg rein houden’?
- voetnoot7)
- Stoot mij enz., d.i. help mij door uwe genade uwe geboden trouw naleven.
- voetnoot8)
- Ik denk er steeds aan en bewaar ze als een kostbaren schat, waarvan ik ook aan anderen (v. 13) tot hunne stichting mededeel.
- voetnoot9)
- Leer mij uwe Wet niet alleen naar de letter, maar ook naar den geest kennen.
- voetnoot10)
- Schep ik grooter behagen dan anderen aan allerlei rijkdommen.
- voetnoot11)
- Op uwe wegen, d.i. op den levenswandel mij door U voorgeschreven.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘Ik zal mij verlustigen in uwe verordeningen’.
- voetnoot13)
- De Vulgaat heeft ‘retribue’, vergeld, dat hier en somtijds elders gebezigd wordt van eene onverdiende weldaad. Schenk mij leven, d.i. behoed mij voor ondergang en kwik mij op door uwe genade. Sommigen zien hierin eene bede der Israëlieten om behoud van hun bedreigd volksbestaan.
- voetnoot14)
- Alleen het door Gods genade ontsluierde oog vermag den wonderbaren, maar verborgen samenhang van Gods Wet, haar doel, hare uitwerkselen, hare betrekking tot Gods wezen behoorlijk te betrachten en eenigszins te doorgronden.
- voetnoot15)
- Als vreemdeling loop ik gevaar te verdwalen en, bij gebrek aan troost en hulp, te vergaan, zoo niet uwe geboden mij den weg wijzen en mij opbeuren en helpen.
- voetnoot16)
- De bestraffing der trotschen, d.i. dergenen, die zich om Gods Wet niet bekreunen, wordt nader aangeduid door: gevloekt enz.
- voetnoot17)
- Ik zoek hulp en troost, niet in menschelijke middelen, maar in de voorschriften en beloften uwer Wet.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘mijne raadgevers’.
- voetnoot19)
- Ik lig in diepen rouw en uitgeput van smart plat op den grond; kwik mij op door de genade, die Gij beloofd hebt aan die U aanroepen. Mogelijk doelt dit op een nijpend lijfsgevaar van den Psalmist. Vgl. noot 13.
- voetnoot20)
- Legde ik U vroeger mijne wegen, d.i. mijnen treurigen toestand, bloot in mijn gebed, dan verhoordet Gij mij steeds; doe zulks ook nu. Sommigen vatten dit als tegenwoordig op: Ik leg U mijnen toestand bloot, en Gij geeft mij te kennen, dat redding te vinden is in het onderhouden uwer geboden; leer mij die meer en meer kennen en vervullen.
- voetnoot21)
- Uwe verlichting en hulp in het onderhouden uwer verordeningen zal mij een spoorslag zijn om uwe wonderbare Wet nog meer te betrachten.
- voetnoot22)
- Hebr.: ‘mijne ziel druipt (d.i. smelt weg of stort tranen) van onlust’. De zin is: mijne uitwendige moeilijkheden (of mijne inwendige zwaarmoedigheid) ontnemen mij alle veerkracht.
- voetnoot23)
- Verwijder mij van alles, wat tot kwaad leidt, en krachtens de beloften uwer Wet kom mij te hulp. Anderen vertalen met de Septuagint: door (of opzichtens) uwe Wet wees mij genadig, d.i. geef mij kennis en kracht om ze te volbrengen, of, naar het Hebr.: ‘begenadig mij met uwe Wet’.
- voetnoot24)
- Der waarheid, d.i. der trouw aan God en aan zijne geboden, die de ware weg tot God is.
- voetnoot25)
- Door mij uwen bijstand te onthouden.
- voetnoot26)
- Loop ik, nl. bereidwillig, met vreugde en snel, als Gij mijn verstand verlicht en mij troost en sterkt. Vgl. III Reg. IV 29.
- voetnoot27)
- Het ‘legem ponere’ der Vulgaat is een hellenisme met de beteekenis van (Hebr.) leeren. De zin is dus: doe mij den levensweg kennen, dien uwe Wet mij voorschrijft, en ik zal hem trouw bewandelen.
- voetnoot28)
- Wordt mijn verstand door U voorgelicht, dan zal ik ze steeds beter leeren kennen en naleven.
- voetnoot29)
- De hebzucht wordt hier bij uitstek vermeld, omdat zij naar den Apostel (Eph. V 5) ‘afgoderij’ en (I Tim. VI 10) ‘de wortel van alle kwaad’ is.
- voetnoot30)
- Bewaar mij voor het aanschouwen, d.i. voor het najagen, van ijdele genoegens. Op uwen weg, d.i. door het naleven uwer geboden.
- voetnoot31)
- Bekrachtig, d.i. vervul, steeds tot loon voor mijne trouw het woord, d.i. de belofte, door U gegeven omtrent uwe vreeze. Mogelijk echter ook: doe op grond van de vrees, die hij voor U heeft, uw woord gestand ten bate van uwen dienaar.
- voetnoot32)
- De zin is hier duister; mogelijk: behoed mij voor de zonden, waarin ik vrees te vallen en die mij met bitteren smaad overladen, terwijl uwe Wet zoet is voor wie ze onderhoudt; of: behoed mij voor den smaad, dien ik vrees van den kant mijner vijanden; oordeel tusschen hen en mij; dat oordeel zal mij zoet zijn, omdat het rechtvaardig is.
- voetnoot33)
- Wie in Gods geboden behagen heeft, d.i. ze met liefde onderhoudt, die ontvangt van Gods gerechtigheid het door Hem beloofde loon des levens.
- voetnoot34)
- In uwe uitspraak, d.i. uwe Wet, hebt Gij heil beloofd aan wie ze naleeft; schenk mij dat heil in uwe barmhartigheid, dan kan ik (v. 42) mijne bespotters beschamen, door hen te wijzen op uwe beloften, waarop ik vertrouw, op uwe hulp, die ik ondervind.
- voetnoot35)
- Stel mij in staat mijnen vijanden den mond te snoeren met het woord, de belofte van hulp, die Gij in uwe waarheid en trouw gedaan hebt aan de vromen en waarvan allen dan de handtastelijke waarheid zullen moeten erkennen. Uwe gerichten, d.i. uwe rechtvaardigheid in het loonen en straffen naar uwe Wet.
- voetnoot36)
- Ik zal de vrijheid der kinderen Gods genieten (vgl. Joan. VIII 32) en daarom met gemak, in vrede en geluk mijne levensbaan afleggen. De Vulgaat heeft in v. 45-48 den verleden tijd ‘ambulabam’ enz. Naar den samenhang met v. 44 en het Hebr. wordt echter de toekomst bedoeld.
- voetnoot37)
- Openlijk en met goed gevolg zal ik anderen uwe Wet aanprijzen en (v. 47) ik zal er bij mij zelven steeds op napeinzen om ze nog beter te kennen en te vervullen.
- voetnoot38)
- Het verheffen der handen staat hier als teeken van een vurig verlangen naar licht en kracht om in Gods geboden dieper in te dringen en ze volmaakter te vervullen.
- voetnoot39)
- Gedenk, d.i. vervul de beloften, door U in uwe Wet gegeven aan wie U dienen.
- voetnoot40)
- Sommigen vertalen: dit troost mij.... doet mij enz.; eveneens in v. 51-56. Anderen (zie noot 1) meenen, dat hier de herstelling des volks na de ballingschap en in v. 51-56 zijn lijden gedurende dezelve bedoeld wordt.
- voetnoot41)
- Trotschaards, d.i. de (heidensche? zie noot 40) verachters van uwe Wet. Hebr.: ‘dreven bovenmate den spot met mij’.
- voetnoot42)
- Ik troostte mij in mijne verdrukking met de gedachte aan de vroegere uitwerkselen uwer rechtvaardige oordeelen; steeds verhieft Gij den nederige, die uwe Wet onderhield, en vernederdet Gij den trotschaard, die ze verkrachtte.
- voetnoot43)
- Knagend zielsverdriet verteerde mij, omdat God beleedigd wordt en de zondaars ten gronde gaan.
- voetnoot44)
- Zij gaven mij hier op aarde stof daartoe. Vgl. noot 1 en 40 en I Par. XXIX 15.
- voetnoot45)
- Des nachts, d.i. volgens sommigen: ten tijde mijner rampspoeden, gedacht ik uwen naam, d.i. de wonderen en werken, waardoor Gij in het verleden blijken gaaft van uwe almacht en rechtvaardigheid. Niets belet echter des nachts in den letterlijken zin op te vatten. Vgl. v. 62; Ps. I 2; LXXVI 3, 7.
- voetnoot46)
- Mijn deel, d.i. mijn schat en mijn geluk. Anderen vertalen: mijn deel zijt Gij, o Heer! Wie den Heer als deel heeft, bezit in Hem alle goederen.
- voetnoot47)
- Naar de beloften uwer Wet.
- voetnoot48)
- Ik denk aan de wegen, die ik kan inslaan, en ik verkies dien, welken uwe Wet mij aanwijst.
- voetnoot49)
- Zondaars, d.i. verachters en overtreders uwer Wet, wilden ook mij arglistig tot overtreding daarvan overhalen.
- voetnoot50)
- Wegens de rechtvaardige voorschriften uwer Wet en de belooningen en straffen, die zij aankondigt; dat alles is een uitvloeisel van Gods gerechtigheid.
- voetnoot51)
- Gij overlaadt alle schepselen met bewijzen uwer goedertierenheid; laat mij daaraan deelnemen en help mij daarom uwe Wet kennen en vervullen.
- voetnoot52)
- Gij hebt mij alle heil geschonken, zooals uw woord het belooft aan wie U dient.
- voetnoot53)
- Ik geloof, dat de Wet van U komt en ik vervul ze; moge ik daarom door uwe hulp de zegeningen der Wet genieten!
- voetnoot54)
- Door de bestraffing mijner zonden wijzer geworden, onderhoud ik thans beter uwe Wet. Vgl. v. 71.
- voetnoot55)
- Geronnen melk of vet is een zinnebeeld van gevoelloosheid. De zin is: tegen hunne onmeedoogendheid wapen ik mij door het naleven uwer geboden en de hoop op uwe beloften. Zie noot 41. Ps. XVI noot 8 en LXXII noot 7.
- voetnoot56)
- Uit louter goedheid en liefde hebt Gij mij het leven geschonken, geef mij nu ook de genade van een gelukkig leven, dat gelegen is in de kennis en vervulling uwer geboden.
- voetnoot57)
- Als zij zien, hoe Gij mij ter wille van mijn vertrouwen op uwe beloften redt, zullen zij zich verheugen, niet alleen om het goed, dat mij te beurt valt, maar ook omdat zij daarin een onderpand vinden van hun eigen heil.
- voetnoot58)
- Ik weet, dat de overeenkomstig uwe Wet gevelde oordeelen de gerechtigheid zelve zijn en dat ook de tegenspoed, waardoor Gij mij vernederd hebt, een uitvloeisel is van uwe waarheid, d.i. uwe trouw. De tijdelijke rampen, die God ons overzendt, zijn in zijne bedoeling een middel tot ons heil en dus ook een bewijs zijner liefde en trouw. Naar de Septuagint: en in waarheid (inderdaad of terdege) hebt Gij mij vernederd.
- voetnoot59)
- Maar ik, moge ik niet te schande worden, daar ik mij toeleg op het kennen en onderhouden uwer geboden.
- voetnoot60)
- Mogen zij tot mijnen troost en steun zich bij mij aansluiten!
- voetnoot61)
- Alleen daarmede is het ware geluk verbonden. Zie v. 1.
- voetnoot62)
- Mijne oogen tanen van het uitzien naar de vervulling uwer uitspraak, d.i. uwer belofte.
- voetnoot63)
- Mijn lichaam is van kommer en ellende schrompelig geworden (ik ben gehavend), gelijk een lederen zak zulks wordt in den rijm; toch blijf ik trouw aan uwe Wet; daarom verbeid ik de hulp, die Gij beloofd hebt. Hebr.: ‘als een lederen zak in den rook’. Enkelen leggen dit uit: gelijk in den rook de wijn door de warmte beter wordt, maar de lederen zak bederft, zoo gaat het ook met mijne ziel te midden der rampen, die mijn lichaam teisteren.
- voetnoot64)
- De zin is: mijn leven is kort; help mij dus spoedig. Volgens sommigen: hoelang zal de vervolging van uwen dienstknecht nog duren?
- voetnoot65)
- Zij willen mij verleiden door drogredenen over de ijdele genoegens der wereld, die met uwe Wet niet strooken. Vgl. noot 74. Hebr.: ‘goddeloozen hebben mij groeven gedolven, niet volgens uwe Wet’, d.i. waardoor zij uwe Wet overtreden en U beleedigen.
- voetnoot66)
- Daar uwe geboden waarheid zijn, d.i. uwen wil uitdrukken, verwacht ik uwe hulp tegen mijne vervolgers; in uwe Wet bedreigt Gij immers de verkrachters van het recht.
- voetnoot67)
- Uw woord, uwe Wet en hare beloften, blijven onvergankelijk bestaan in (en met) den hemel. Sommigen vatten v. 89 op: Uw woord, dat den hemel schiep, duurt eeuwig, m.a.w. de door U geschapen hemel is onvergankelijk; eveneens (v. 90a) uwe trouw.
- voetnoot68)
- De bestendigheid van de orde der natuur is een beeld van de bestendigheid der zedelijke orde.
- voetnoot69)
- Mogelijk: blijft de dag telkens (na den nacht) wederkeeren. Hebr. misschien: ‘tot (het volvoeren van) uwe verordeningen staan zij (nl. hemel en aarde) heden (d.i. voortdurend), want alles dient U’.
- voetnoot70)
- Hebr.: ‘niet mijne geneugte geweest’.
- voetnoot71)
- Vervolgers, die U niet dienen, geloofden stellig, dat ik in hunne handen zou vallen; maar uwe beloften, die ik ken, boezemden mij vertrouwen in en beschutten mij.
- voetnoot72)
- Ik zie, dat er een einde is aan de volmaaktheid van alle geschapen dingen; de volmaaktheid van uwe Wet daarentegen is grenzenloos.
- voetnoot73)
- Uw gebod geeft mij de ware wijsheid, waarvan mijne vijanden verstoken zijn; hunne gewaande wijsheid zal weldra ijdel blijken evenals hunne aanslagen; de leeringen en beloften uwer Wet integendeel behelzen de eeuwige waarheid en verschaffen mij een duurzaam geluk. De Septuagint heeft: meer dan mijne vijanden deedt Gij mij uw gebod begrijpen.
- voetnoot74)
- Door die mij leerden (evenals door de grijsaards van v. 100) worden hier diegenen aangeduid, die niet Gods getuigenissen en geboden tot richtsnoer nemen, maar zich houden aan de valsche grondstellingen der wereld of alleen op aardsche middelen zinnen om uit den nood te geraken.
- voetnoot75)
- Hebr.: ‘want Gij hebt mij onderricht’. Vgl. noot 27.
- voetnoot76)
- Mijne vrijwillige gebeden, dankzeggingen en geloften.
- voetnoot77)
- Ik loop steeds gevaar van mijne ziel, d.i. van mijn leven, beroofd te worden als van een voorwerp, dat men op de bloote hand draagt.
- voetnoot78)
- Als erfbezit is uwe Wet mijne liefde en vreugde, waarvan ik mij nimmer zal laten scheiden.
- voetnoot79)
- Sommigen vertalen hier den grondtekst: ‘in eeuwigheid tot aan het einde’.
- voetnoot80)
- Hebr.: ‘weifelenden’, nl. tusschen God en Belial.
- voetnoot81)
- Wien God versmaadt, dien verwerpt en vernietigt (Septuag.) Hij.
- voetnoot82)
- Voor overtreders, nl. uwer Wet, die dus strafwaardig zijn; of voor afgedwaalden. Hebr.: ‘als (metaal-) slakken neemt Gij weg de zondaars der aarde’, d.i. in het vuur van uw gericht scheidt Gij hen als onedele metaalslakken van de gerechten, die als goud en zilver zijn.
- voetnoot83)
- Beducht voor Gods oordeelen en straffen verlangt hij naar eene vreeze Gods, die ook zijn vleesch kruisigt en in bedwang houdt en hem vrijwaart tegen Gods kastijdingen. Hebr.: ‘van vrees siddert mijn vleesch’.
- voetnoot84)
- Bescherm mij, want ik dien U. Vgl. noot 16.
- voetnoot85)
- Vurig verlang ik de hulp te zien, die Gij naar uwe gerechtigheid in de Wet beloofd hebt aan wie in nood is en U aanroept.
- voetnoot86)
- Daarom, d.i. dewijl ik zeker ben, dat Gij zult handelen. Door topaas, een meestal vuurgele edelsteen, wordt hier waarschijnlijk de chrysoliet of goudsteen bedoeld, welks kleur tusschen groen en geel zweeft. Hebr.: ‘als zuiver goud’.
- voetnoot87)
- Wonderbaar, maar verborgen (vgl. v. 18 noot 14) zijn zij in haar wezen, maar ook in hare uitwerkselen.
- voetnoot88)
- d.i. Uw geopenbaard woord. De kleinen, zie Psalm XVIII noot 10.
- voetnoot89)
- Ik hijg naar de kennis en de vervulling uwer geboden, als iemand, die naar lucht snakt.
- voetnoot90)
- Doen zij mij omkomen, dan is mij dit onmogelijk. Vgl. v. 77 en 88.
- voetnoot91)
- Betoon hem uwe gunst.
- voetnoot92)
- Gods Wet is de openbaring zijner gerechtigheid en zijner waarheid of oneindige trouw.
- voetnoot93)
- Uwe Wet is zonder onvolmaaktheid, gelijk door vuur gelouterd metaal.
- voetnoot94)
- Zij is onveranderlijk en zal als zoodanig vooral schitteren in het eeuwige leven.
- voetnoot95)
- Hebr.: ‘ik voorkom (ik kom om zoo te zeggen vroeger dan Gij mij kondt verwachten) bij het eerste schemerlicht’. Naar de Septuagint veeleer: bij nacht en ontijd.
- voetnoot96)
- Hebr.: ‘mijne oogen voorkomen de nachtwaken’.
- voetnoot97)
- Waarschijnlijk: Zij zijn op het punt ongerechtigheid tegen mij te plegen, maar door zich te verwijderen van uwe Wet hebben zij ook het recht op uwe bescherming verbeurd. Naar de Septuagint: Zij zijn genaderd met (door) ongerechtigheid.
- voetnoot98)
- Nabij is voor mij uwe hulp, want in al uw doen vervult Gij trouw uwe beloften.
- voetnoot99)
- Van den beginne af, dat ik uwe Wet leerde kennen, wist ik dat zij gegrondvest is op uwen eeuwigen, onveranderlijken wil.
- voetnoot100)
- Kom als de opperrechter tusschen beiden en, om wille van uwe beloften, bevrijd mij van de aanslagen, die mijne vijanden plegen tegen mijn leven.
- voetnoot101)
- Wie God inderdaad liefheeft, blijft niet onverschillig bij den hoon, die Hem wordt aangedaan door het verkrachten zijner Wet.
- voetnoot102)
- Het beginsel, van hetwelk uwe Wet uitgaat en dat al hare bepalingen, alle loon en alle straffen beheerscht, is waarheid, d.i. trouwe uitdrukking en uitvoering van uwen wil. Het Hebr. kan ook beteekenen: ‘de som uwer woorden’ enz., d.i. de slotsom van alles wat uwe Wet bepaalt en wat Gij overeenkomstig uwe Wet doet, is, dat Gij trouw alles vervult, wat gij gezegd hebt.
- voetnoot103)
- De bedreigingen der vorsten jagen mij geen angst aan; voor die van uwe Wet heb ik eene heilige vrees.
- voetnoot104)
- Zevenmaal, d.i. dikwijls.
- voetnoot105)
- Wie volmaakt is in zijne liefde tot God, heeft met de zonde niets gemeen en komt niet tot val.
- voetnoot106)
- Zij zijn U bekend.
- voetnoot107)
- Naar uwe uitspraak, d.i. naar de in uwe Wet gedane beloften geef mij kennis, nl. zulke, die mij uwe Wet doet volbrengen.
- voetnoot108)
- Met lof, om U te prijzen en anderen tot naleving uwer voorschriften aan te sporen.