Psalmus CXVI.
Psalm CXVI.
Geloofd zij Gods barmhartigheid en trouw.
Alle volken der aarde moeten den éénen waren God prijzen om zijne weldaden.
Alleluia. |
AlleluiaGa naar voetnoot1)! |
1. Laudate Dominum omnes gentes: laudate eum omnes populi: Rom. XV 11. |
1. Looft den Heer, alle natiën! Looft Hem, alle volkenGa naar voetnoot2)! |
2. Quoniam confirmata est super nos misericordia ejus: et veritas Domini manet in aeternum. Joann. XII 34. |
2. Want vastgesteld is over ons zijne erbarming, en de trouw des Heeren duurt eeuwigGa naar voetnoot3). |
|
-
voetnoot1)
- In den grondtekst staat dit aan het slot van den vorigen Psalm. Sommigen meenen, dat een schitterende, met Gods hulp behaalde overwinning, anderen, dat de verlossing uit de ballingschap tot dezen Psalm aanleiding gaf; anderen, dat de Psalmist daarbij alles op het oog had, wat God ooit voor Israël had verricht.
-
voetnoot2)
- De aan Israël geschonken zegeningen waren voor alle heidensche natiën een reden om God te loven; immers door Israël zou ook hun het heil ten deel vallen.
-
voetnoot3)
- Naar den grondtekst veeleer: ‘want groot is jegens ons’ enz. - Gods weldaden bewijzen, dat Hij voortdurend erbarming met ons zal hebben en dat Hij steeds trouw zal betoonen in het vervullen zijner beloften. Door ons worden de heidenen met de Israëlieten bedoeld (zie noot 2); immers de H. Apostel Paulus haalt Rom. XV 11 den aanhef van dezen Psalm aan als een voorspelling, dat ook de heidenen eens den waren God zouden erkennen, en dat zij, eenparig met de Israëlieten, Gods erbarming, die zij vooral ondervonden hadden, maar ook zijne eeuwigdurende trouw in het vervullen zijner beloften zouden verheerlijken.
|