De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus CXV.
|
Alleluia. | AlleluiaGa naar voetnoot1). |
10. Credidi, propter quod locutus sum: ego autem humiliatus sum nimis. II Cor. IV 13. | 10. Ik geloofde, daarom sprak ik; nu was ik bovenmate in drukGa naar voetnoot2). |
[pagina 330]
11. Ego dixi in excessu meo: Omnis homo mendax. Rom. III 4. | 11. Ik zeide in mijne uitzinnigheid: elke mensch is bedrieglijkGa naar voetnoot3). |
12. Quid retribuam Domino, pro omnibus, quae retribuit mihi? | 12. Wat zal ik den Heer vergelden voor alles wat Hij mij bewezen heeft? |
13. Calicem salutaris accipiam: et nomen Domini invocabo. | 13. Den beker des heils zal ik nemen en den naam des Heeren aanroepenGa naar voetnoot4). |
14. Vota mea Domino reddam coram omni populo ejus: | 14. Mijne geloften zal ik den Heer vervullen ten aanschouwen van al zijn volkGa naar voetnoot5). |
15. Pretiosa in conspectu Domini mors Sanctorum ejus: | 15. Kostbaar is in de oogen des Heeren de dood zijner heiligenGa naar voetnoot6). |
16. O Domine quia ego servus tuus: ego servus tuus, et filius ancillae tuae.
Dirupisti vincula mea: |
16. O Heer! ik ben uw dienstknecht, uw dienstknecht ben ik en de zoon uwer dienstmaagd.
Verbroken hebt Gij mijne boeien! |
17. Tibi sacrificabo hostiam laudis, et nomen Domini invocabo. | 17. U zal ik een lofoffer opdragen en den naam des Heeren zal ik aanroepen. |
18. Vota mea Domino reddam in conspectu omnis populi ejus: | 18. Mijne geloften zal ik den Heer vervullen ten aanschouwen van al zijn volk, |
19. In atriis domus Domini, in medio tui Jerusalem. | 19. in de voorhoven van het huis des Heeren, in uw midden, Jerusalem. |
- voetnoot1)
- Dit ontbreekt in den grondtekst. Sommigen houden ook dezen Psalm (vgl. Ps. CXIV noot 1) voor een danklied der Israëlieten na de ballingschap; de Psalmist spreekt dan in naam van het gansche volk.
- voetnoot2)
- Ik geloofde, d.i. in God (vgl. Ps. CXIV noot 2), n.l. vooral aan zijne trouw en rechtvaardigheid; daarmede was een vast vertrouwen op Gods hulp verbonden, en, daar mijn geloof zoo krachtig was, sprak ik het ook openlijk uit, zelfs toen ik bovenmate in druk was. Naar den grondtekst kan men vertalen: ‘ik geloof (ook) als ik moet zeggen: Ik ben bovenmate in druk’.
- voetnoot3)
- Onder dien druk, die mij uitzinnig van smart of, naar het Hebr., angstig, gejaagd maakte, zeide ik: de hoop op de hulp eens menschen is bedrieglijk; des te meer rekende ik echter op den Heer, en Hij hielp mij dan ook. Wat zal ik Hem (v. 12) daarvoor vergelden?
- voetnoot4)
- De zin kan zijn: met een dankbaar hart zal ik den beker des heils, d.i. het gelukkig lot, dat God mij schenkt (of alles wat Hij tot mijn heil beschikt) uit zijne hand aannemen. Volgens sommigen: bij het offermaal, waarmede de vervulling mijner geloften zal gepaard gaan (v. 14), zal ik den beker van dankzegging voor het mij geschonken heil opnemen en daarbij den naam des Heeren prijzend aanroepen. Vgl. Psalm X noot 6.
- voetnoot5)
- Vgl. Psalm XXI noot 28. Voor Gods klaarblijkelijke hulp wil hij in het openbaar zijnen dank betuigen en daardoor tevens Gods volk aansporen om zich bij hem aan te sluiten. De reden, waarom God op die dankbetuigingen een bijzonder recht heeft, volgt in v. 15.
- voetnoot6)
- De Heer behoedt zijne heiligen, d.i. de vrome Israëlieten; want hun dood is kostbaar in zijne oogen en Hij laat dus hunne vijanden niet naar willekeur daarover beschikken. Zoo gebeurde het dan ook met den Psalmist; immers (v. 16) Hij heeft zijne boeien (of die des volks; zie noot 1) verbroken, d.i. hem van verdrukking en ondergang bevrijd, omdat hij, als de dienstknecht des Heeren, een zijner heiligen is. Zie Psalm LXXXV noot 9.
- II Cor. IV 13 haalt de Apostel den aanhef van dezen Psalm aan om er op te wijzen, dat zijne onverschrokken verkondiging van het Evangelie te midden der gevaren, die hem bedreigen, een uitvloeisel is van zijn geloof, met name aan de zekerheid der verrijzenis.