De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus CXIV.
|
Alleluia. | AlleluiaGa naar voetnoot1). |
1. Dilexi, quoniam exaudiet Dominus vocem orationis meae. | 1. Liefde heb ik - omdat de Heer de stem mijner smeeking verhoortGa naar voetnoot2), |
2. Quia inclinavit aurem suam mihi: et in diebus meis invocabo. | 2. want Hij neigde zijn oor tot mij - en in mijne dagen zal ik mijne roepstem verheffenGa naar voetnoot3). |
3. Circumdederunt me dolores mortis: et pericula inferni invenerunt me.
Tribulationem et dolorem inveni: |
3. Mij omgaven stervensweeën, en gevaren der hel overvielen mijGa naar voetnoot4);
kwelling vond ik en smart; |
4. Et nomen Domini invocavi.
O Domine libera animam meam: |
4. en den naam des Heeren riep ik aan:
o Heer, red mijne ziel! |
[pagina 329]
5. Misericors Dominus, et justus, et Deus noster miseretur. | 5. Barmhartig is de Heer en rechtvaardig, en onze God heeft erbarmingGa naar voetnoot5). |
6. Custodiens parvulos Dominus: humiliatus sum, et liberavit me. | 6. De kleinen behoedt de Heer; ik was in druk, en Hij heeft mij geredGa naar voetnoot6). |
7. Convertere anima mea in requiem tuam: quia Dominus benefecit tibi. | 7. Keer weder, o mijne ziel, tot uwe rust, want de Heer heeft u welgedaanGa naar voetnoot7). |
8. Quia eripuit animam meam de morte: oculos meos a lacrymis, pedes meos a lapsu. | 8. Want Hij heeft mijne ziel bevrijd van den dood, mijne oogen van tranen, mijne voeten van het vallen. |
9. Placebo Domino in regione vivorum. | 9. Behaaglijk wil ik zijn aan den Heer in het land der levendenGa naar voetnoot8). |
- voetnoot1)
- In den Masorethischen tekst staat dit aan het slot van den vorigen Psalm en vormen Psalm CXIV-CXV der Vulgaat (als Psalm 116) één geheel. In de Septuagint en de Vulgaat zijn zij gescheiden, alhoewel de nommering der verzen van Ps. CXIV in Ps. CXV doorloopt. De geschiedkundige aanleiding van beide Psalmen is onbekend, evenals de reden, waarom zij bijeengevoegd of gescheiden zijn. Sommigen meenen, dat in beide Psalmen de zanger in naam van het geheele volk spreekt, om God na de ballingschap te danken voor de redding van het bedreigde volksbestaan.
- voetnoot2)
- Liefde heb ik, nl. tot God, die mij geholpen heeft; een betuiging van den zanger, maar tevens een opwekking voor anderen om eveneens God te beminnen.
- voetnoot3)
- Tot God om bijstand. Met het smeekgebed, dat de Psalmist al zijne levensdagen wil verrichten, wordt hier tevens een lof- en dankgebed bedoeld.
- voetnoot4)
- Vgl. Psalm XVII noot 5 en 6.
- voetnoot5)
- Omdat God rechtvaardig is, zal Hij den door Hem beloofden steun niet onttrekken aan wie op Hem vertrouwt. Zie Psalm CII 7-8.
- voetnoot6)
- Gods vaderlijke wijsheid laat ook over zijne kleinen kwellingen komen; verdragen dezen die met geduld, zinnen zij niet enkel op menschelijke hulpmiddelen, maar vertrouwen zij als kinderen op Hem als hunnen Vader, dan behoedt hen de Heer voor grooter gevaren en ondergang. Dit was dan ook het geval met den Psalmist.
- voetnoot7)
- Dat de Heer in het verleden welgedaan heeft is een reden van vertrouwen voor de toekomst.
- voetnoot8)
- In zijne redding ziet de Psalmist het onderpand van een langer leven. Hebr.: ‘Ik wil wandelen (naar de Wet en dus ook behaaglijk) voor het aangezicht des Heeren’. Anderen zien hier de hoop des volks uitgedrukt, dat thans vaster dan ooit vertrouwt rustig en Gode behaaglijk in Palestina te blijven leven. Vgl. Ps. XXVI 13 en noot 14.
- De H. Augustinus ziet in dezen Psalm een gebed van den lijdenden Zaligmaker of van de vervolgde Kerk. Volgens Theodoretus, den H. Hiëronymus en anderen is in v. 9 sprake van den hemel, het ware land der levenden, welks bewoners steeds aan God behaaglijk zijn.