De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus CX.
|
Alleluia. | AlleluiaGa naar voetnoot1). |
1. Confitebor tibi Domine in toto corde meo; in consilio justorum, et congregatione. | 1. Loven wil ik U, o Heer, uit geheel mijn hart, in de bijeenkomst der vromen en in de vergaderingGa naar voetnoot2). |
2. Magna opera Domini: exquisita in omnes voluntates ejus. | 2. Groot zijn de werken des Heeren, uitgelezen naar al zijn welbehagenGa naar voetnoot3). |
[pagina 320]
3. Confessio et magnificentia opus ejus: et justitia ejus manet in saeculum saeculi. | 3. Lof en heerlijkheid is zijn doen, en zijne rechtvaardigheid duurt immer en eeuwigGa naar voetnoot4). |
4. Memoriam fecit mirabilium suorum, misericors et miserator Dominus: | 4. Eene gedachtenis van zijne wonderen heeft Hij gesticht; barmhartig en mededoogend is de HeerGa naar voetnoot5): |
5. Escam dedit timentibus se.
Memor erit in saeculum testamenti sui: |
5. spijs gaf Hij aan die Hem vreesden;
eeuwig zal Hij gedachtig zijn aan zijn verbondGa naar voetnoot6). |
6. Virtutem operum suorum annuntiabit populo suo: | 6. De kracht zijner werken deed Hij kond aan zijn volkGa naar voetnoot7), |
7. Ut det illis hereditatem gentium: opera manuum ejus veritas, et judicium. | 7. om hun het erfdeel der volken te geven. De werken zijner handen zijn waarheid en rechtGa naar voetnoot8). |
8. Fidelia omnia mandata ejus: confirmata in saeculum saeculi, facta in veritate et aequitate. | 8. Vertrouwd zijn al zijne geboden, bevestigd voor immer en eeuwig, gesteld in waarheid en in rechtmatigheidGa naar voetnoot9). |
9. Redemptionem misit populo suo: mandavit in aeternum testamentum suum. | 9. Verlossing zond Hij aan zijn volk; verordend heeft Hij voor eeuwig zijn verbond. |
[pagina 321]
Sanctum, et terribile nomen ejus: | Heilig en ontzaglijk is zijn naamGa naar voetnoot10). |
10. Initium sapientiae timor Domini.
Intellectus bonus omnibus facientibus eum: laudatio ejus manet in saeculum saeculi. Prov. I 7 et IX 10; Eccli. I 16. |
10. Het begin der wijsheid is de vreeze des Heeren.
Goed doorzicht is bij allen, die ze betoonenGa naar voetnoot11). Zijn lof duurt immer en eeuwigGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Wat tot dezen alphabetischen Psalm (zie de Inleiding bl. 16) de naaste aanleiding gaf is onbekend; het schijnt (vgl. v. 1), dat hij door den zanger bestemd werd ten gebruike bij de openbare liturgie. Eenige overeenkomst met het begin van Ps. XVIII valt niet te miskennen.
- voetnoot2)
- In de bijzondere bijeenkomst der vromen en in de openbare vergadering der gemeente.
- voetnoot3)
- Reden, waarom hij God wil loven. God is groot in al zijne werken, maar Hij was het vooral in de leiding van Israël bij en na den uittocht uit Egypte (v. 4 volg.). Het slot van dit vers is duister, zoowel in den grondtekst als in de Vulgaat en de Septuagint. Naar de Vulgaat is de zin wellicht: zij zijn zoo groot, omdat zij zoo uitstekend geschikt zijn ter bereiking van al hetgeen Hij zich naar zijn welbehagen heeft voorgesteld. Naar den grondtekst misschien: ‘zij zijn uitgelezen voor allen, die ze begeeren’.
- voetnoot4)
- Vooral die doelmatigheid is een reden, waarom zijn doen zoo heerlijk en prijzenswaardig is, temeer, omdat zijne daden ten bate van Israël een uitvloeisel en een bewijs waren der eeuwige rechtvaardigheid, waarmede Hij de vervolgers van Israël en alle goddeloozen strafte en de vromen hielp en zegende. Dat die rechtvaardigheid eeuwig duurt, bewijzen die daden zelf (vgl. v. 4).
- voetnoot5)
- Door de grootheid zijner wonderen, door de goede gevolgen daarvan bij de latere geslachten en het instellen van herinneringsdagen en feesten, heeft Hij de gedachtenis van die wonderen doen bewaard blijven, ten voortdurenden bewijze, dat Hij barmhartig is. Zulke gedenkwaardigheden zijn o.a. v. 5 het manna en v. 6-7 de wonderbare inbezitneming van het Beloofde Land.
- voetnoot6)
- Spijs, d.i. het manna in de woestijn, hetwelk de Israëlieten voor ondergang behoedde en ten bewijze strekte, dat God aan zijn verbond met Abraham gedachtig was en blijven zou.
- voetnoot7)
- Hoe machtig Hij is, openbaarde God door de wonderbare werken, die Hij verrichtte om (v. 7) den Israëlieten het land te geven, dat tot dusverre het erfdeel der heidensche volken van Chanaän was geweest.
- voetnoot8)
- Daarin, zooals in al zijne werken, handelde God in waarheid, d.i. trouw aan zijn gegeven beloften, maar ook naar recht, omdat Hij zich tot het vervullen dier beloften verplicht had en omdat het onrechtmatig ware geweest, indien het heilige, tot heiligheid bestemde land in de macht van een ontuchtig volk gebleven ware. - Anderen brengen dit in verband met hetgeen volgt; de werken van Gods handen zijn dan de door Gods vinger (vgl. Ex. XXXI 18) beschreven tafelen der Wet; deze behelsden waarheid, nl. datgene wat de mensch dient te weten omtrent God, en recht, d.i. datgene wat hij te verrichten heeft aangaande God en den evenmensch.
- voetnoot9)
- God openbaarde zijne grootheid niet alleen door zijne daden, maar ook door zijne geboden, d.i. door de voorschriften en beloften zijner Wet; deze zijn vertrouwd, d.i. zij getuigen onfeilbaar wat God voorschrijft (vgl. Ps. XVIII noot 10). Zij zijn voor eeuwig bevestigd, d.i. onveranderlijk gelijk God zelf, en eene uitdrukking van zijne waarheid en gerechtigheid.
- voetnoot10)
- De Psalmist vat alles nog eens samen: Gods wonderdaden ter verlossing van zijn volk en de verordening van zijne Wet en zijn Verbond bewijzen, hoe heilig en ontzaglijk zijn naam, d.i. zijn goddelijk wezen, maar ook (v. 10) hoezeer Hij te vreezen is.
- voetnoot11)
- Wie door de, vreeze des Heeren aangespoord worden om het kwaad te vluchten en Gods wet te onderhouden, die beginnen wijs te zijn, en wie die vreeze door daden betoonen, hebben goed doorzicht, d.i. zijn ware wijzen.
- voetnoot12)
-
Zijn, d.i. Gods, lof, waarvan de geheele Psalm gewaagt.
- De HH. Vaders, o.a. Augustinus, Chrysostomus en Hiëronymus, zien in dezen Psalm eene dankbetuiging der Kerk van Christus voor de wonderbare weldaden en instellingen haar zoo milddadig geschonken. Hem komt in zijne Kerk lof toe (v. 1-3) wegens de wonderen der genade, die Hij in zijn welbehagen voor haar gewrocht heeft. Tot gedachtenis daarvan en als onderpand zijner beloften (v. 4-5a) schonk Hij aan die Hem vreezen het hemelsch manna van zijn H. Sacrament; Hij sloot met hen (v. 5b) een nieuw Verbond en door zijne wonderbare hulp (v. 6-7a) breidde Hij zijne Kerk uit onder de heidenen; dezen bracht Hij (v. 7b-8) tot de kennis der waarheid en rechtvaardigheid, die de onwrikbare grondslag zijn van zijne nieuwe Wet. Zoo verschafte Hij (v. 9) verlossing aan zijn volk, met hetwelk Hij een eeuwig verbond sloot. Om zijne heiligheid en rechtvaardigheid (v. 9b-10) behooren dan ook allen Hem te vreezen en komt Hem eeuwige lof toe.