De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||
Psalmus CV.
|
Alleluia. (Judith XIII 21). | AlleluiaGa naar voetnoot1). |
1. Confitemini Domino quoniam bonus: quoniam in saeculum misericordia ejus. Judith XIII 21; Ps. CVI 1. | 1. Looft den Heer, want Hij is goed, want eeuwig duurt zijne barmhartigheidGa naar voetnoot2). |
2. Quis loquetur potentias Domini, auditas faciet omnes laudes ejus? Eceli. XLIII 35. | 2. Wie zal de grootdadigheid des Heeren uitspreken, al zijnen lof doen hoorenGa naar voetnoot3)? |
3. Beati, qui custodiunt judicium, et faciunt justitiam in omni tempore. | 3. Gelukkig die recht betrachten en rechtvaardigheid oefenen te allen tijde. |
4. Memento nostri Domine in beneplacito populi tui: visita nos in salutari tuo: | 4. Gedenk ons, Heer, met welgevallen aan uw volk, bezoek ons met uw heilGa naar voetnoot4), |
[pagina 300]
5. Ad videndum in bonitate electorum tuorum, ad laetandum in laetitia gentis tuae: ut lauderis cum hereditate tua. | 5. opdat wij het geluk aanschouwen van uwe uitverkorenen; opdat wij ons verheugen over de blijdschap van uw volk; opdat Gij geprezen wordet met uw erfdeelGa naar voetnoot5) |
6. Peccavimus cum patribus nostris: injuste egimus, iniquitatem fecimus. Judith VII 19. | 6. Gezondigd hebben wij met onze vaderen; onrechtvaardig hebben wij gehandeld, boosheid hebben wij bedrevenGa naar voetnoot6). |
7. Patres nostri in AEgypto non intellexerunt mirabilia tua: non fuerunt memores multitudinis misericordiae tuae.
Et irritaverunt ascendentes in mare, Mare rubrum. |
7. Onze vaderen in Egypte beseften uwe wonderdaden niet; zij waren niet gedachtig aan den overvloed uwer barmhartigheid,
en zij verwekten gramschap bij hun opgaan naar de zee, de Roode ZeeGa naar voetnoot7). |
8. Et salvavit eos propter nomen suum: ut notam faceret potentiam suam. | 8. En Hij verloste hen om wille van zijnen naam, om zijne macht bekend te makenGa naar voetnoot8). |
9. Et increpuit Mare rubrum, et exsiccatum est: et deduxit eos in abyssis sicut in deserto. Exod. XIV 21. | 9. En Hij dreigde de Roode Zee, en zij werd droog, en Hij leidde hen door diepten als door een woestijn. |
10. Et salvavit eos de manu odientium: et redemit eos de manu inimici. | 10. En Hij verloste hen uit de hand van haters, en Hij kocht hen los uit de hand eens vijands. |
11. Et operuit aqua tribulantes eos: unus ex eis non remansit. Exod. XIV 27. | 11. En het water overstelpte hun verdrukkers; niet één van hen bleef over. |
12. Et crediderunt verbis ejus: et laudaverunt laudem ejus. | 12. En zij sloegen geloof aan zijne woorden, en zij zongen zijnen lofGa naar voetnoot9). |
13. Cito fecerunt, obliti sunt operum ejus: et non sustinuerunt consilium ejus. | 13. Haastig gingen zij te werk in het vergeten zijner daden en zij verbeidden niet zijn raadsbesluitGa naar voetnoot10), |
[pagina 301]
14. Et concupierunt concupiscentiam in deserto: et tentaverunt Deum in inaquoso. Exod. XVII 2. | 14. en zij begeerden met begeerlijkheid in de woestijn en zij beproefden God in het waterlooze landGa naar voetnoot11). |
15. Et dedit eis petitionem ipsorum: et misit saturitatem in animas eorum. Num. XI 31. | 15. En Hij gaf hun hunne begeerte en zond verzadigingGa naar voetnoot12) in hunne zielen. |
16. Et irritaverunt Moysen in castris: Aaron sanctum Domini. | 16. En zij tergden Moses in het legerkamp, Aäron, den heilige des HeerenGa naar voetnoot13). |
17. Aperta est terra, et deglutivit Dathan: et operuit super congregationem Abiron. Num. XVI 32. | 17. Open ging de aarde en zij zwolg Dathan in, en zij sloot zich toe boven den aanhang van Abiron. |
18. Et exarsit ignis in synagoga eorum: flamma combussit peccatores. | 18. En er ontbrandde een vuur in hunne vergadering, eene vlam verteerde de zondaarsGa naar voetnoot14). |
19. Et fecerunt vitulum in Horeb: et adoraverunt sculptile. Exod. XXXII 4. | 19. En zij maakten een kalf op Horeb, en zij aanbaden een gesneden beeldGa naar voetnoot15), |
20. Et mutaverunt gloriam suam in similitudinem vituli comedentis foenum. | 20. en zij veranderden hunne eer in het afbeeldsel van een grasetend kalfGa naar voetnoot16). |
21. Obliti sunt Deum, qui salvavit eos, qui fecit magnalia in AEgypto, | 21. Zij vergaten God, die hen verlost had, die groote daden in Egypte verricht had, |
22. Mirabilia in terra Cham: terribilia in mari rubro. | 22. wonderen in het land van ChamGa naar voetnoot17), schrikbarende dingen in de Roode Zee. |
23. Et dixit ut disperderet eos: si non Moyses electus ejus stetisset in confractione in conspectu ejus: Exod. XXXII 10.
Ut averteret iram ejus ne disperderet eos: |
23. En Hij zeide, dat Hij hen zou verdelgen, zoo niet Moses, zijn uitverkorene, zich in de bres gesteld had voor zijn aangezichtGa naar voetnoot18)
om zijne gramschap af te wenden, dat Hij hen niet verdelgen zoude. |
24. Et pro nihilo habuerunt terram desiderabilem: | 24. En zij telden voor niets het begeerlijke land, |
[pagina 302]
Non crediderunt verbo ejus, | zij geloofden zijn woord nietGa naar voetnoot19), |
25. Et murmuraverunt in tabernaculis suis: non exaudierunt vocem Domini. | 25. en zij morden in hunne tenten, zij gaven geen gehoor aan de stem des HeerenGa naar voetnoot20); |
26. Et elevavit manum suam super eos: ut prosterneret eos in deserto: Num. XIV 32. | 26. en Hij verhief zijn hand boven henGa naar voetnoot21) om hen neder te vellen in de woestijn |
27. Et ut dejiceret semen eorum in nationibus: et dispergeret eos in regionibus. | 27. en om hun zaad weg te werpen onder de heidenen en hen te verstrooien door de landenGa naar voetnoot22). |
28. Et initiati sunt Beelphegor: et comederunt sacrificia mortuorum. | 28. En zij wijdden zich toe aan Beëlphegor, en zij aten offers der doodenGa naar voetnoot23). |
29. Et irritaverunt eum in adinventionibus suis: et multiplicata est in eis ruina. | 29. En zij tergden Hem door hunne ontwerpenGa naar voetnoot24), en menigvuldig werd bij hen de ondergang. |
30. Et stetit Phinees, et placavit: et cessavit quassatio. Num. XXV 7. | 30. En Phineës stond op en bevredigde, en de teistering nam een eindeGa naar voetnoot25) |
31. Et reputatum est ei in justitiam, in generationem et generationem usque in sempiternum. | 31. en het werd hem tot gerechtigheid aangerekend, van geslacht tot geslacht, tot in eeuwigheid. |
32. Et irritaverunt eum ad Aquas contradictionis: et vexatus est Moyses propter eos: Num. XX 10. | 32. En zij tergden Hem bij de Wateren der tegenspraak, en Moses leed kwelling om henGa naar voetnoot26). |
33. Quia exacerbaverunt spiritum ejus.
Et distinxit in labiis suis: |
33. Want zij verbitterden zijnen geest,
en hij sprak het uit met zijne lippenGa naar voetnoot27). |
[pagina 303]
34. Non disperdiderunt gentes, quas dixit Dominus illis. | 34. Zij verdelgden de volkeren niet, die de Heer hun beduid hadGa naar voetnoot28), |
35. Et commisti sunt inter gentes, et didicerunt opera eorum: | 35. en zij mengden zich tusschen de heidenen en leerden hunne werken, |
36. Et servierunt sculptilibus eorum: et factum est illis in scandalum. | 36. en zij dienden hunne gesneden beelden en het werd hun ten val, |
37. Et immolaverunt filios suos, et filias suas daemoniis. | 37. en zij offerden hunne zonen en hunne dochters op aan de duivelenGa naar voetnoot29), |
38. Et effuderunt sanguinem innocentem: sanguinem filiorum suorum et filiarum suarum, quas sacrificaverunt sculptilibus Chanaan.
Et infecta est terra in sanguinibus, |
38. en zij vergoten schuldeloos bloed, het bloed hunner zonen en hunner dochters, die zij slachtofferden aan de gesneden beelden van Chanaän,
en het land werd besmet door bloedvergietingen, |
39. Et contaminata est in operibus eorum: et fornicati sunt in adinventionibus suis. | 39. en het werd bezoedeld door hunne werken; en zij boeleerden door hunne ontwerpenGa naar voetnoot30). |
40. Et iratus est furore Dominus in populum suum: et abominatus est hereditatem suam. | 40. En de Heer werd grimmig verbolgen op zijn volk, en Hij gruwde van zijne erfenisGa naar voetnoot31), |
41. Et tradidit eos in manus gentium: et dominati sunt eorum qui oderunt eos. | 41. en Hij gaf hen over in de handen der volkeren, en over hen heerschten zij, die hen haatten, |
42. Et tribulaverunt eos inimici eorum, et humiliati sunt sub manibus eorum: | 42. en hunne vijanden kwelden hen, en zij werden vernederd onder hunne handen. |
43. Saepe liberavit eos.
Ipsi autem exacerbaverunt eum in consilio suo: et humiliati sunt in iniquitatibus suis. |
43. Dikwerf verloste Hij henGa naar voetnoot32),
maar zij, zij verbitterden Hem door hun toeleg, en zij werden vernederd door hunne boosheden. |
44. Et vidit cum tribularentur: et audivit orationem eorum. | 44. En Hij zag het als zij gekweld werden, en Hij hoorde hun gebed, |
45. Et memor fuit testamenti sui: | 45. en Hij was gedachtig aan zijn |
[pagina 304]
et poenituit eum secundum multitudinem misericordiae suae. Deut. XXX 1. | verbond en het berouwde Hem naar den overvloed zijner ontfermingGa naar voetnoot33), |
46. Et dedit eos in misericordias in conspectu omnium qui ceperant eos. | 46. en Hij deed hen barmhartigheden vinden voor het aanschijn van allen, die hen hadden gevangenGa naar voetnoot34). |
47. Salvos nos fac Domine Deus noster: et congrega nos de nationibus:
Ut confiteamur nomini sancto suo: et gloriemur in laude tua. |
47. Verlos ons, o Heer, onze God, en verzamel ons uit de volkeren,
opdat wij uwen naam verheerlijken en roemen in uwen lofGa naar voetnoot35). |
48. Benedictus Dominus Deus Israel a saeculo et usque in saeculum: et dicet omnis populus: Fiat, fiat. | 48. Gezegend zij de Heer, de God van Israël, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! En al het volk zal zeggen: Zoo zij het! Zoo zij hetGa naar voetnoot36)! |
- voetnoot1)
- De schrijver van dezen historischen Psalm, die als zoodanig veel overeenkomst heeft met Ps. LXXVII en CIV, is onbekend. Blijkens den inhoud stelde hij zich ten doel het volk op te wekken om met vertrouwen zijne algeheele bevrijding van God af te smeeken; daarom verwijst hij naar de zonden der voorouders en de daarop gevolgde straffen, maar ook op de telkens hernieuwde bewijzen van Gods barmhartigheid; daardoor werd de Psalm tevens eene betuiging van berouw over het verleden en van hoop op de toekomst. Niet weinigen meenen, dat de Psalm geschreven werd korten tijd vóór of na het einde der ballingschap; anderen laten hem dagteekenen van den tijd van David of van Samuël, aangezien de Psalm geene feiten vermeldt, die na den tijd der Rechters geschiedden en in v. 46 ook die Israëlieten kunnen bedoeld zijn, die door de Philistijnen en andere heidensche vijanden gevankelijk waren weggevoerd. Of intusschen deze Psalm aangeduid wordt in I Par. XVI 34-36, waar v. 1 en 47-48 eenigszins gewijzigd voorkomen, is niet met zekerheid te bepalen: evenmin of v. 48 door den verzamelaar der voorafgaande Psalmen bij dezen gevoegd is om het slot van den vierden bundel aan te duiden.
- voetnoot2)
- Hetzelfde vers komt voor I Par. XVI 34; Judith XIII 21; Jerem. XXXIII 11 en 1 Mach. IV 24; het schijnt dus een veel gebruikt gebedsformulier te zijn geweest. Eveneens wordt v. 6 door het volk gebezigd. Judith VII 19.
- voetnoot3)
- De grootdadigheid, d.i. de door Hem gewrochte wonderen tot verlossing van zijn volk; immers Hij maakte dit (v. 3) gelukkig, als het getrouw recht en rechtvaardigheid betrachtte door het onderhouden der Wet.
- voetnoot4)
- Gods volk is in ellende; Hij schijnt het niet meer te beminnen, ja het te vergeten; daarom moge Hij nu opnieuw zijn welgevallen aan zijn volk toonen en heil, d.i. hulp en redding (vgl. v. 47), schenken.
- voetnoot5)
- Aanschouwen, d.i. met vreugde. Gods erfdeel is zijn volk.
- voetnoot6)
- Schuldbelijdenis om te erkennen, dat het veronachtzamen der Wet (vgl. v. 3) de oorzaak van alle rampen was.
- voetnoot7)
- Reeds in Egypte vertrouwden de Israëlieten niet op Moses en Aäron (vgl. Exod. V 21 en VI 9); zij gaven geene acht op Gods wonderdaden; zij hadden dus geen begrip daarvan en leerden niets daaruit. Erger nog: door Pharao nagezet op hunnen tocht naar de Roode Zee, morden zij tegen Moses (Exod. XIV 9-12) en verwekten daardoor gramschap bij God.
- voetnoot8)
- God verloste hen uit barmhartigheid, maar ook om de eer van zijnen naam te handhaven en te doen zien, dat Hij de Almachtige is.
- voetnoot9)
- Bij het zien van den ondergang der Egyptenaren sloegen zij geloof aan de woorden, die Moses in den naam van God gesproken had over hunne verlossing uit de slavernij en over de inbezitneming van Chanaän; tot dankbetuiging zongen zij toen het loflied van Exod. XV.
- voetnoot10)
- Spoedig, na vermelde gebeurtenis, vergaten zij Gods wonderwerken en sloegen aan het morren, o.a. wegens gebrek aan water; daarbij wachtten zij niet af, hoe en wanneer God hen naar zijn raadsbesluit zou helpen. Vgl. Exod. XV 22-25.
- voetnoot11)
- Bovenmatig begeerden zij o.a. hunnen lust naar vleesch te bevredigen; daardoor, evenals door het morren om water, beproefden zij God. Vgl. Ps. LXXVII noot 12.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘magerheid’ of ‘uittering’. Vgl. Ps. LXXVII noot 17 en 18 en Ps. VII noot 5.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘Zij benijdden Moses en Aäron’; deze wordt als de hoogepriester de heilige des Heeren genoemd. Hier is sprake van het oproer, verwekt door Dathan en Abiron, die (v. 17) met geheel hunnen aanhang, tot straf voor hun vergrijp, door de aarde verzwolgen werden. Vgl. Num. XVI.
- voetnoot14)
- D.i. de aanhangers van Core. Vgl. Num. XVI 35.
- voetnoot15)
- Hebr. ‘een gegoten beeld’.
- voetnoot16)
- In plaats van God, die als de eenig ware en als de God der Israëlieten hunne eer was, gingen zij een dier aanbidden.
- voetnoot17)
- Vgl. Ps. LXXVII noot 32.
- voetnoot18)
- En Hij had het ook gedaan, zoo niet Moses zich als een held in de bres gesteld had tegen de door God af te zenden straffen, m.a.w. indien hij niet als middelaar en voorspreker voor zijn volk bij God was opgetreden.
- voetnoot19)
- Andere misdaad der Israëlieten: zij sloegen geloof aan de leugenachtige berichten omtrent het begeerlijke land van belofte; zij telden dit voor niets, omdat zij Gods woord, d.i. zijne beloften, niet geloofden en zij wilden naar Egypte terugkeeren.
- voetnoot20)
- Vgl. Num. XIV 1 volg.
- voetnoot21)
- Ten eed. Zie Num. XIV 21 en 29-32.
- voetnoot22)
- Met deze straf werd de ontrouw van Israël bedreigd, o.a. Lev. XXVI 33 en Deut. XXVIII 64.
- voetnoot23)
- Zij lieten zich inwijden in de geheimen van den ontuchtigen godsdienst der Moabieten, wier afgod Baäl of Beël vereerd werd op den berg Phegor of Phogor (Hebr.: Peʽor) en die daarom Beëlphegor genoemd wordt. Ook aten zij van de offers, die aan de dooden, nl. aan de houten of steenen afgoden, waren opgedragen, en pleegden daardoor afgoderij.
- voetnoot24)
- Hunne ontwerpen, Hebr.: ‘hunne misdaden’. Bij die gelegenheid werden 24,000 man gedood. Vgl. Num. XXV 9.
- voetnoot25)
- De heilige ijver van den vromen Phineës (Num. XXV 7-8) verzoende God met Israël (Num. XXV 11), maakte een einde aan de teistering, d.i. aan den ondergang (v. 29) des volks, en werd hem (v. 31) door God tot gerechtigheid aangerekend (zie Gen. XV noot 5), zoodat Hij in zijn welgevallen hem en zijne nakomelingen met het hoogepriesterschap bleef bekleeden (Num. XXV 13). Phineës was de zoon van Eleazar, in wiens geslacht het opperpriesterschap erfelijk bleef tot aan Heli en vervolgens wederom van den tijd van Salomon tot aan dien der Machabeën.
- voetnoot26)
- Vgl. Ps. LXXX noot 6. Het morren der Israëlieten was een kwelling voor Moses of wel: het gaf hem (vgl. Num. XX 10-12) aanleiding tot den twijfel, ten gevolge van welken hij tot zijne kwelling het Beloofde Land niet mocht betreden.
- voetnoot27)
- De zin is of wel: zij verbitterden den geest van Moses en onbezonnen woorden van twijfel vloeiden van zijne lippen (Num. XX 10); of wel: zij verbitterden den geest van God, die daarom (Num. XX, 12) de straf uitsprak, welke Hij over Moses en Aäron deed komen, omdat zij zijne eer niet tegenover het volk hadden gehandhaafd.
- voetnoot28)
- Vgl. Num. XXXIII 51-55 en Judic. I 27 volg.
- voetnoot29)
- Doordien zij ze voor Moloch en andere afgoden slachtofferden.
- voetnoot30)
- Door de ontuchtige ontwerpen, d.i. misdaden, die zij in den dienst der afgoden pleegden, schonden zij het verbond, dat hen als door eenen huwelijksband met God vereenigde.
- voetnoot31)
- Van het volk, dat Hij verlost en voor altoos tot het zijne had uitverkoren.
- voetnoot32)
- In den tijd der Rechters, toen zonden, straf, bekeering en genade telkens op elkander volgden, zooals de Psalmist zulks in v. 41-46 beschrijft. Hunne boosheden waren dan telkens de oorzaak, waarom zij door God vernederd werden.
- voetnoot33)
- Hij hield op, hen te kastijden, alsof het Hem berouwde zulks gedaan te hebben.
- voetnoot34)
- Hij maakte hen wederom tot een voorwerp zijner barmhartigheid en verloste hen wonderbaar uit de handen hunner vijanden.
- voetnoot35)
- Verzamel alle gevangen Israëlieten in het vaderland. Eene bede, die zoowel in vroegeren tijd als in dien der ballingschap hare reden kon hebben. Roemen in Gods lof is de nooit volprezen werken en wonderen verheerlijken van Israël's God.
- voetnoot36)
- In plaats van het tweede zoo zij het heeft de grondtekst: ‘alleluia’.
- Verscheidene Vaders, o.a. Eusebius, Theodoretus en de H. Chrysostomus, zien in v. 4-5 een gebed, waardoor de Psalmist voor zich en zijn volk smeekt om de komst van den Messias en het geluk der uitverkoren leden zijner Kerk. De H. Hiëronymus en anderen leggen den geheelen Psalm in den geestelijken zin uit als een verwijt voor hen, die geen werk maken van hunne zaligheid, en als eene aansporing voor de zondaars om zich te bekeeren.