De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus C.
|
1. Psalmus ipsi David.
Misericordiam, et judicium cantabo tibi Domine: Psallam, |
1. Een Psalm van DavidGa naar voetnoot1).
Goedertierenheid en recht wil ik voor U bezingen, HeerGa naar voetnoot2)! Ik wil prijzen op het psalter |
[pagina 281]
2. Et intelligam in via immaculata, quando venies ad me.
Perambulabam in innocentia cordis mei, in medio domus meae. |
2. en ik zal acht geven op eenen vlekkeloozen weg, als Gij tot mij komtGa naar voetnoot3).
Ik wandel in de onschuld van mijn hart, in het binnenste mijns huizesGa naar voetnoot4). |
3. Non proponebam ante oculos meos rem injustam: facientes praevaricationes odivi.
Non adhaesit mihi |
3. Geen onrecht stel ik mij voor oogenGa naar voetnoot5); die wanbedrijven plegen haat ik.
Mij hangt geen |
4. Cor pravum: declinantem a me malignum non cognoscebam. | 4. verkeerd hart aanGa naar voetnoot6); die van mij afwijkt, den boosaardige, ken ik nietGa naar voetnoot7). |
5. Detrahentem secreto proximo suo, hunc persequebar.
Superbo oculo, et insatiabili corde, cum hoc non edebam. |
5. Die zijnen naaste in het geheim belastert, dien vervolg ik.
Wie trotsch van oog en onverzadelijk van harte is, met dien neem ik geen spijsGa naar voetnoot8). |
6. Oculi mei ad fideles terrae ut sedeant mecum: ambulans in via immaculata, hic mihi ministrabat. | 6. Mijne oogen vallen op de getrouwen in den lande, opdat zij zich bij mij nederzetten. Wie eenen onberispelijken weg bewandelt, die dient mijGa naar voetnoot9). |
7. Non habitabit in medio domus meae qui facit superbiam: qui loquitur iniqua, non direxit in conspectu oculorum meorum. | 7. In het binnenste mijns huizes zal hij niet wonen, die hoovaardigheid bedrijft; wie kwaad spreekt houdt geen stand voor mijne oogen. |
8. In matutino interficiebam omnes peccatores terrae: ut disperderem de civitate Domini omnes operantes iniquitatem. | 8. Des ochtends dood ik alle zondaren der aarde, om uit de stad des Heeren allen uit te roeien, die ongerechtigheid begaanGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- Voor de juistheid van dit opschrift pleiten v. 5 en 8, waar van de uitoefening der koninklijke rechtsmacht sprake is. Vrij algemeen neemt men aan, dat David, eenigen tijd nadat gansch Israël zich aan hem onderworpen had, door dezen Psalm te kennen gaf, hoe hij zijne plichten jegens God en zijne onderdanen meende te moeten vervullen. In den grondtekst staan daarom de werkwoorden van v. 2b-8 in den toekomenden tijd, ter uitdrukking van David's voornemens; in de Septuagint en de Vulgaat daarentegen wordt, behalve in v. 7 a, de onvolmaakt verleden tijd gebezigd om aan te duiden, wat David tot dusverre placht te doen en wat daarom ook zijn levensregel voor de toekomst zal blijven. Het een en het ander wordt in het Nederlandsch gevoeglijk uitgedrukt door den tegenwoordigen tijd.
- voetnoot2)
- Uit goedertierenheid had God David tot koning gemaakt, en Gods straffende gerechtigheid had hem recht verschaft; daarom zal hij vooral die eigenschappen Gods bezingen en prijzen, te meer omdat hij daarin Gods evenbeeld moet en wil zijn.
- voetnoot3)
- Acht geven enz., d.i. ik zal mij toeleggen op rechtschapenheid, als Gij tot mij komt, d.i. misschien: als Gij mij, zooals ik het verwacht, bijstaat met uwe genade en hulp. De Septuagint heeft: ‘Wanneer komt Gij tot mij‘? d.i., naar den H. Athanasius en anderen, misschien: kom weldra (met de Ark uit Obededom's huis naar Sion) en bescherm mij door uwe tegenwoordigheid. Hetgeen volgt is dan een beweegreden om zulks te doen.
- voetnoot4)
- In mijn bijzonder en huiselijk leven.
- voetnoot5)
- Om er welgevallen aan te hebben en het te plegen; m.a.w. ik verafschuw het ten zeerste.
- voetnoot6)
- Ik houd geen gemeenschap met verkeerden. Naar den grondtekst is het zinverband: het overtreden haat ik; het mag mij niet aankleven; een verkeerd hart moet van mij wijken; booshartigheid (den booshartige) wil ik niet kennen.
- voetnoot7)
- Ik ken, d.i. bemin, hem niet, maar veracht hem.
- voetnoot8)
- Met zoo iemand ga ik niet vertrouwelijk om.
- voetnoot9)
- De getrouwen, die naar recht en plicht handelen, kies ik uit om zich als mijne dischgenooten en mederechters bij mij neder te zetten en mij te dienen.
- voetnoot10)
-
Des ochtends, d.i. elken ochtend, met waakzaamheid en ijver.
- Wat in dezen Psalm gezegd wordt van David, geldt in hoogere mate, zegt Bellarminus, van Christus, die in den ochtend (v. 8) van het toekomstig leven alle zondaars met den eeuwigen dood zal straffen en ze voor eeuwig uitsluiten uit de hemelsche stad des Heeren. - De H. Athanasius ziet in den Psalm het beeld geschetst van den volmaakten mensch, die voor God leeft en het hemelrijk wenscht te verwerven. Zoo iemand prijst Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid (v. 1), leeft in onschuld des harten (v. 2), houdt zich verre van alle onrecht en van alle boosdoeners (v. 3-5), sluit zich aan bij Gods getrouwen (v. 6), heeft geen gemeenschap met hoovaardigen en kwaadsprekers (v. 7) en verdrijft (v. 8), zoodra zij opkomen, alle booze gedachten en bekoringen des duivels. Aldus naar Calmet ook de H. Hiëronymus en Eusebius.