De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XCIX.
|
1. Psalmus in confessione. | 1. Een Psalm tot lofspraakGa naar voetnoot1). |
2. Jubilate Deo omnis terra: servite Domino in laetitia.
Introite in conspectu ejus, in exsultatione. |
2. Juicht Gode toe, gij, gansche aarde! Dient den Heer met vreugde!
Komt voor zijn aanschijn met gejuichGa naar voetnoot2)! |
[pagina 280]
3. Scitote quoniam Dominus ipse est Deus: ipse fecit nos, et non ipsi nos:
Populus ejus, et oves pascuae ejus: |
3. Erkent het, dat de Heer God is; Hij heeft ons gemaakt, en niet wij zelven.
Zijn volk zijn wij en schapen van zijne weideGa naar voetnoot3). |
4. Introite portas ejus in confessione, atria ejus in hymnis: confitemini illi.
Laudate nomen ejus: |
4. Treedt zijne poorten binnen met lofspraak, zijne voorhoven met gezangen! Looft Hem!
Prijst zijnen naam! |
5. Quoniam suavis est Dominus, in aeternum misericordia ejus, et usque in generationem et generationem veritas ejus. | 5. Want goedertieren is de Heer; eeuwig duurt zijne barmhartigheid, en van geslacht tot geslacht zijne trouw. |
- voetnoot1)
- Aanleiding tot dezen Psalm gaven de aan Israël geschonken zegeningen. Wanneer en door wien hij gedicht werd, is onbekend. Mogelijk was hij bestemd om als lofspraak gezongen te worden bij het ‘lofoffer’ zooals hier volgens eenigen de grondtekst kan vertaald worden.
- voetnoot2)
- Gij, gansche aarde; hier wordt ongetwijfeld geheel Israël bedoeld; mogelijk daarenboven alle andere volkeren (vgl. Ps. XLVI noot 2), althans bij wijze van voorspelling. Voor zijn aanschijn, d.i. in het heiligdom, om Hem daar te verheerlijken door blijde offers en lofliederen.
- voetnoot3)
-
Erkent Jehova als den waren, eenigen God. Israël had deze aansporing onophoudelijk noodig. Niet wij zelven, maar Hij heeft ons, nl. uit louter goedheid, gemaakt tot hetgeen wij zijn, nl. zijn volk, dat Hij in zijne weide, het Beloofde Land, als zijne schapen bestiert. De schepping uit niets wordt hier niet bedoeld, althans niet uitsluitend. Voor en niet wij zelven lezen de Masorethen, Aquila en anderen in verband met hetgeen volgt: ‘Wij behooren aan Hem toe’.
- De Vaders, o.a. Theodoretus en de HH. Athanasius en Hiëronymus leggen dezen Psalm uit als eene aansporing, gericht tot de bekeerde volkeren (v. 2); dezen (v. 3-5) hebben wel reden om God in zijne Kerk te verheerlijken, daar het uit louter goedheid is, dat Hij ze uitverkoren en geroepen heeft tot het geloof in Jesus Christus en tot het deelgenootschap aan de genaden der Kerk, zijne geestelijke weide.