De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XCVIII.
|
1. Psalmus ipsi David.
Dominus regnavit, irascantur |
1. Een Psalm van DavidGa naar voetnoot1).
De Heer regeert. - Dat de vol- |
[pagina 278]
populi: qui sedet super Cherubim, moveatur terra. | ken toornen! - Hij, die op de Cherubijnen troont. - Dat de aarde beveGa naar voetnoot2)! |
2. Dominus in Sion magnus: et excelsus super omnes populos. | 2. De Heer op Sion is grootGa naar voetnoot3) en hoogverheven boven alle volken. |
3. Confiteantur nomini tuo magno: quoniam terribile, et sanctum est: | 3. Dat zij uwen grooten naam verheerlijken, want hij is ontzaglijk en heiligGa naar voetnoot4). |
4. Et honor regis judicium diligit.
Tu parasti directiones: judicium et justitiam in Jacob tu fecisti. |
4. En de eer des konings bemint het rechtGa naar voetnoot5).
Gij, Gij hebt gerechtigheid bereid, recht en rechtvaardigheid hebt Gij geoefend in JacobGa naar voetnoot6). |
5. Exaltate Dominum Deum nostrum, et adorate scabellum pedum ejus: quoniam sanctum est. | 5. Verheft den Heer, onzen God, en buigt u neder voor de schabel zijner voeten, want zij is heiligGa naar voetnoot7). |
6. Moyses, et Aaron in sacerdotibus ejus: et Samuel inter eos, qui invocant nomen ejus:
Invocabant Dominum, et ipse exaudiebat eos: |
6. Moses en Aäron onder zijne priesters, en Samuël onder hen, die zijnen naam aanroepen,
riepen den Heer aan, en Hij verhoorde henGa naar voetnoot8). |
7. In columna nubis loquebatur ad eos. | 7. In de wolkkolom sprak Hij tot henGa naar voetnoot9). |
[pagina 279]
Custodiebant testimonia ejus, et praeceptum quod dedit illis. | Zij onderhielden zijne getuigenissen en het voorschrift, dat Hij hun gegeven hadGa naar voetnoot10). |
8. Domine Deus noster tu exaudiebas eos: Deus tu propitius fuisti eis, et ulciscens in omnes adinventiones eorum. | 8. O Heer, onze God, Gij verhoordet hen; God, Gij waart hun genadig en een wreker van al hunne ontwerpenGa naar voetnoot11). |
9. Exaltate Dominum Deum nostrum, et adorate in monte sancto ejus: quoniam sanctus Dominus Deus noster. | 9. Verheft den Heer, onzen God, en buigt u neder voor zijnen heiligen berg; want heilig is de Heer, onze God. |
- voetnoot1)
- Dit opschrift ontbreekt in den grondtekst. Is het juist, dan zong David, blijkens v. 2 en 9, dezen Psalm waarschijnlijk kort na de overbrenging der Ark naar Sion; hierin vond dan de Psalmist een waarborg, dat God, evenals in het verleden en nog onlangs, als Koning van Israël zijne macht zou toonen tegen de vijanden van zijn volk; dat Hij in zijne gerechtigheid Israël zou blijven bestieren en de gebeden der zijnen verhooren. Dit is den zanger dan ook een reden om den oneindig Heilige te prijzen.
- voetnoot2)
- Hebr. waarschijnlijk: ‘de Heer regeert; dat de volken sidderen’! Het tweede deel van dit vers is eene aanvulling van het eerste; de zin is dus: de Heer, die op de Cherubijnen zetelt, heeft getoond, dat Hij de koning is van alle volkeren; dezen mogen zich dus tegen Hem verzetten en razen (vgl. Ps. II V. 1), het kan hun niet baten: zij zullen voor Hem moeten beven en zich onderwerpen. Het troonen op de Cherubijnen zinspeelt op Gods tegenwoordigheid boven de Ark; deze was een beeld van Gods troon in den hemel. Vgl. Ezech. X.
- voetnoot3)
- De Heer, die bij uitstek op Sion woont, openbaart zijne grootheid door de uitoefening van zijn koningschap.
- voetnoot4)
- Dat zij, d.i. alle volken (v. 2) of, volgens anderen, de Israëlieten.
- voetnoot5)
- Vermoedelijk is de zin: de kracht des konings, die zijne eer uitmaakt, is vooral gelegen in de gerechtigheid. Is dit zoo, dan is uwe eer groot; want Gij hebt gerechtigheid enz.
- voetnoot6)
- Gerechtigheid bereid is hier allerwaarschijnlijkst gelijkbeteekenend met rechtvaardig handelen, recht spreken of de gerechtigheid doen heerschen. Die gerechtigheid heeft God in Jacob, d.i. ten bate van of onder zijn volk, uitgeoefend door het bevrijden des volks en het straffen van vijanden en zondaars; wel een reden om Hem (v. 5) te prijzen!
- voetnoot7)
- De schabel enz., d.i. de Ark, boven welke God zetelde op de Cherubijnen, weshalve zij hier heilig genoemd wordt evenals de berg Sion in v. 9. Zie Exod. XXV noot 17.
- voetnoot8)
- Andere reden om God te verheerlijken, tevens echter een voorbeeld ter navolging. God toonde zijne heiligheid door het verhooren van de gebeden der zijnen (v. 6) en door de bevelen en openbaringen, die Hij hun gaf (v. 7). Moses wordt hier onder de priesters genoemd, waarschijnlijk omdat hij op Gods bevel priesterlijke handelingen verrichtte, zooals bij de wijding van Aäron (vgl. Lev. VIII). Eveneens oefende Samuël, ofschoon hij geen priester was, toch bij wijze van uitzondering en op Gods bevel priesterlijke bedieningen uit (vgl. I Reg. VII 9). Sommigen meenen, dat priesters hier gelijk elders (vgl. II Reg. VIII 18) voor ‘dienaars’ staat. Die zijnen naam aanroepen, d.i. Hem vereeren en als profeten zijnen naam doen kennen. Zij riepen den Heer aan, d.i. zij verheerlijkten Hem en baden voor het volk (vgl. Exod. XVII; XXXII 31; Num. XII 13; Num. XX 6).
- voetnoot9)
- De wolkkolom was in de woestijn het gewone middel, waardoor God zich openbaarde. Vgl. Exod. XXIV 15-18; XXXIII 9 volg. Num. XII 5-8. Ook Samuel ontving bijzondere openbaringen (vgl. I Reg. III 21); de wijze, waarop hem deze werden medegedeeld, wordt in de H. Schrift niet aangegeven.
- voetnoot10)
- Zijne getuigenissen en het voorschrift, d.i. Gods wet en elke harer bepalingen; het onderhouden daarvan was de reden waarom hun gebed voor Israël verhoord werd.
- voetnoot11)
-
Een wreker, d.i. een bestraffer, van al hunne ontwerpen, d.i. booze plannen en misdrijven. Bedoeld worden hier de misdrijven des volks of wellicht de fouten van Moses en Aäron. Fouten van Samuël worden in de H. Schrift niet vermeld.
- De HH. Augustinus, Athanasius, Hiëronymus en met hen Eusebius en anderen zien in den typischen zin van dezen Psalm een verheerlijking van het Rijk van Jesus Christus. Deze immers regeert ten spijt der weerbarstige Joden en heidenen (v. 1), en die regeering van den Godmensch is vol luister in zijne algemeene Kerk (v. 2), in welke Hij gerechtigheid doet heerschen, en die Hij tegen hare vijanden verdedigt (v. 4). Gelijk God tegenwoordig was boven en aangebeden werd voor de Ark, het profetische beeld der menschheid van Christus, zoo wordt ook deze als Godmensch aangebeden (v. 5). Ook Hij zal (v. 6-9) de gebeden zijner priesters en dienaren verhooren en hen onderrichten, als zij zijne geboden onderhouden; Hij zal hun genadig zijn, maar hen ook om hunne zonden straffen. Dat dus allen Hem in zijne Kerk aanbidden en prijzen, want Hij is heilig!