De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 273]
| |||||||||||||||
Psalmus XCVI.
|
1. Huic David, Quando terra ejus restituta est.
Dominus regnavit, exsultet terra: laetentur insulae multae. |
1. Van David, toen zijn land weder geordend wasGa naar voetnoot1).
De Heer regeert! De aarde juiche! Dat zich de vele eilanden verheugenGa naar voetnoot2)! |
2. Nubes, et caligo in circuitu ejus: justitia, et judicium correctio sedis ejus. | 2. Wolken en donkerheid omringen Hem; gerechtigheid en recht zijn de bevestiging van zijnen troonGa naar voetnoot3). |
3. Ignis ante ipsum praecedet, et inflammabit in circuitu inimicos ejus. | 3. Vuur gaat voor Hem uit en steekt in het rond zijne vijanden in brandGa naar voetnoot4). |
[pagina 274]
4. Illuxerunt fulgura ejus orbi terrae: vidit, et commota est terra. | 4. Zijne bliksems verlichtten het aardrijk; de aarde zag het en beefde. |
5. Montes, sicut cera fluxerunt a facie Domini: a facie Domini omnis terra. | 5. De bergen smolten als was voor het aanschijn des Heeren, voor het aanschijn des Heeren geheel de aardeGa naar voetnoot5). |
6. Annuntiaverunt coeli justitiam ejus: et viderunt omnes populi gloriam ejus. | 6. De hemelen verkondigden zijne gerechtigheid, en alle volken zagen zijnen luisterGa naar voetnoot6). |
7. Confundantur omnes, qui adorant sculptilia: et qui gloriantur in simulacris suis. Exod. XX 4; Lev. XXVI 1; Deut. V 8.
Adorate eum omnes Angeli ejus: Hebr. I 6. |
7. Te schande mogen worden allen, die gesneden beelden aanbidden en die op hunne afgodsbeelden roemen.
Aanbidt Hem, gij, zijne engelen, altegaderGa naar voetnoot7)! |
8. Audivit, et laetata est Sion.
Et exsultaverunt filiae Judae, propter judicia tua Domine: |
8. Sion hoorde het en het verheugde zich
en Juda's dochters jubelden om uwe gerichten, o HeerGa naar voetnoot8)! |
9. Quoniam tu Dominus altissimus super omnem terram: nimis exaltatus es super omnes deos. | 9. Want Gij, Gij zijt de Heer, de Allerhoogste over de geheele aarde; uitermate zijt Gij verheven boven alle godenGa naar voetnoot9). |
10. Qui diligitis Dominum, odite malum: custodit Dominus animas | 10. Gij, die den Heer bemint, verfoeit het kwaad. De Heer bewaart |
[pagina 275]
sanctorum suorum, de manu peccatoris liberabit eos. Amos V 15; Rom. XII 9. | de zielen zijner heiligen; uit de hand des zondaars redt Hij henGa naar voetnoot10). |
11. Lux orta est justo, et rectis corde laetitia. | 11. Licht gaat op voor den rechtvaardige, en voor de rechtschapenen van harte blijdschapGa naar voetnoot11). |
12. Laetamini justi in Domino: et confitemini memoriae sanctificationis ejus. | 12. Verheugt u, gij rechtvaardigen, in den Heer, en verheerlijkt de gedachtenis zijner heiligheidGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Toen, na het verslaan der vijanden, zijn land tot rust gebracht was. Dit opschrift ontbreekt in den grondtekst. Of de Psalm inderdaad van David is, wordt betwijfeld; intusschen heeft hij groote overeenkomst met Ps. XVII en laten sommigen hem evenals dien Psalm dagteekenen van David's meer gevorderden leeftijd. Niet weinigen houden hem echter voor eene latere nieuwe bewerking van Ps. XVII 8-15. De Psalm vond waarschijnlijk zijne aanleiding in een strafgericht onder de heidenen, in hetwelk God zijne koninklijke macht ten aanschouwen der wereld deed schitteren. Die overwinning en hare gevolgen waren het profetische beeld der overwinningen van den Messias. Velen meenen intusschen, dat de Psalm in den letterlijken zin handelt over de vestiging van het Rijk des Zaligmakers. Trouwens Gods overwinning over de afgoden werd eerst volledig door Christus.
- voetnoot2)
- Dat Hij regeert, bewijst Hij metterdaad door de gerichten die Hij houdt. Deze worden hier gelijk elders (vgl. Ps. XVII) voorgesteld onder het beeld van een onweder. Daar zijn gericht hier de vestiging van het Godsrijk ten doel had, en daarbij de geheele wereld betrokken is, wordt deze ook uitgenoodigd om te jubelen. De eilanden, d.i. (vgl. Ps. LXXI noot 10) de in en om de Middellandsche Zee gelegen landen, vertegenwoordigen hier alle landen der heidenen in het algemeen.
- voetnoot3)
- Figuurlijke beschrijving (v. 2-3) der wijze, waarop God pleegt ten gericht te komen (zie Ps. XVII noot 8). Hij komt met ontzaglijke machtsvertooning om gerechtigheid uit te oefenen en recht te doen; immers deze zijn de bevestiging, de grondslagen van zijnen troon, d.i. van zijne goddelijke heerschappij; Hij regeert, omdat Hij de oneindig Rechtvaardige is.
- voetnoot4)
- Vgl. Ps. XVII 9. Thans volgt de beschrijving der bijzondere uitwerkselen van het gericht, dat tot den Psalm aanleiding gaf.
- voetnoot5)
- Een beeld van de vernietiging der machtigste vijanden van God. De grondtekst en de Septuagint hebben duidelijker: ‘voor het aanschijn van den Heer der geheele aarde’.
- voetnoot6)
- De hemelen zijn hier de wolken en bliksems, die Gods majesteit en straffende gerechtigheid ten aanschouwen van alle volken openbaren, of wel de hemelingen, die, evenals de volkeren, getuigen zijn van den luister, dien de Heer zich verschaft door zijn gericht. Vgl. Ps. XLIX 6.
- voetnoot7)
- De verdere gevolgen van het gericht drukt de Psalmist hier uit in den vorm van eenen wensch. Beschaamd, nl. over hunne dwaasheid. Voor engelen heeft de grondtekst ‘elohim’, dat hier gewoonlijk door ‘goden’ vertaald wordt (alhoewel het ook engelen kan beteekenen); de zin is dan: alle valsche goden worden voor Hem vernederd en ruimen Hem de plaats in, die zij te lang en ten onrechte hadden ingenomen. De Zeventigen, die hier engelen hebben, steunden bij die vertaling ongetwijfeld op eene overlevering, die zoo verspreid en bekend was, dat de H. Paulus zich Hebr. I 6 kon beroepen op deze woorden om de voortreffelijkheid van Christus boven de engelen te bewijzen. Wel is waar staat de aanhaling van Hebr. I 6 letterlijk Deut. XXXII 43, althans naar de Septuagint; zij ontbreekt echter aldaar in den grondtekst en de Vulgaat. Daar overigens ook de andere bewijzen van Hebr. I uit de Psalmen genomen zijn, mag men met grond besluiten, dat de H. Paulus, ook indien hij naar Deut. XXXII 43 zou aangehaald hebben, toch daarbij tevens dezen Psalm en zijne betrekking tot den Messias op het oog heeft gehad.
- voetnoot8)
- Sion, d.i. Jerusalem, en Juda's dochters, d.i. de overige steden des rijks, vernamen met vreugde de blijde mare van Gods gericht (v. 4-6) over zijne en hare vijanden.
- voetnoot9)
- Uit die gerichten bleek hun, dat Gij de Almachtige zijt. Mogelijk echter moet v. 8 vóór v. 7 gelezen worden, en dan is de zinsverbinding: de engelen (v. 7) aanbidden U en te recht, want Gij zijt de Heer enz. Zie Ps. XCIV 4.
- voetnoot10)
- Een belofte van Gods bijstand tegen den zondaar, d.i. den vijand, gegeven aan wie den Heer bemint, d.i. aan de ware Israëlieten, indien zij het kwaad, nl. inzonderheid de afgoderij, verfoeien.
- voetnoot11)
- Licht, d.i. geluk en heil, valt hun ten deel en verschaft hun blijdschap.
- voetnoot12)
-
Verheerlijkt zijnen heiligen naam. Zie Ps. XXIX noot 4.
- Naar het eenparig gevoelen der HH. Vaders worden in dezen Psalm, zoo niet in den letterlijken (zie noot 1), dan toch in den typischen zin de overwinningen voorspeld, die de Messias zou behalen ter vestiging van zijn Rijk. Sommigen verstaan dit van zijne eerste komst, anderen van de tweede, anderen van beide. De Psalmist bezingt dus den roem, die het aandeel van den Messias zal zijn, als Hij (v. 1) orde en rust op aarde zal gebracht hebben; dan zal Hij regeeren en allen zullen zich verheugen over de genaden, die Hij aanbrengt. Hij zal komen als God (v. 2), omsluierd in zijne menschheid, en een Rijk stichten, dat op gerechtigheid gevestigd is. Hij zal (v. 3) het vuur van den H. Geest uitzenden en zijne vijanden bekeeren of vernietigen; zijne apostelen (v. 4) zullen dat vuur alom doen schitteren en de aarde verbazen; ook zijne machtigste vijanden (v. 5) zullen bezwijken. De engelen te Bethlehem (of de apostelen) zullen (v. 6) zijne gerechtigheid verkondigen en aan alle volken zijne heerlijkheid leeren kennen; de afgodendienaars (v. 7) zullen zich schamen en de engelen des hemels Hem als Godmensch bij zijne hemelvaart aanbidden. De Kerk en al hare kinderen (v. 8) zullen zich verheugen over de gerechtigheid, waarmede Hij (v. 9) in den hemel zetelt. Zij, die Hem beminnen (v. 10) en het kwade haten, worden door Hem bewaard, van de macht des duivels bevrijd, door zijne genade (v. 11) verlicht, en vinden dus wel reden om zich te verheugen en Hem te prijzen. - Bij zijne tweede komst (vgl. Matth. XXIV 30 volg.) zal Hij (v. 1-5) verschijnen op de wolken, voorafgegaan door teekenen aan den hemel, terwijl de aarde door het vuur verteerd wordt. Dan zullen (v. 6) de engelen zijne komst verkondigen, alle volkeren de heerlijkheid van den Godmensch aanbidden en het hemelsch Sion (v. 8) zich verblijden over zijne verheffing. Zij, die God beminnen (v. 10) en het kwade haten, worden door Hem tegen den duivel gevrijwaard; het eeuwige licht is hun aandeel en doet hen met blijdschap God verheerlijken.