De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XCV.
|
Canticum ipsi David,
Quando domus aedificabatur post captivitatem. (I Par. 15). |
Een gezang van David. Toen het huis gebouwd werd na de gevangenschapGa naar voetnoot1). |
[pagina 271]
1. Cantate Domino canticum novum: cantate Domino omnis terra. | 1. Zingt den Heer een nieuw gezang; zingt den Heer, gij, gansche aarde! |
2. Cantate Domino, et benedicite nomini ejus: annuntiate de die in diem salutare ejus. | 2. Zingt den Heer en zegent zijnen naam; verkondigt dag aan dag zijn heil. |
3. Annuntiate inter gentes gloriam ejus, in omnibus populis mirabilia ejus. | 3. Verkondigt onder de heidenen zijne heerlijkheid, onder alle volken zijne wonderenGa naar voetnoot2). |
4. Quoniam magnus Dominus, et laudabilis nimis: terribilis est super omnes deos. Eccli. XLIII 31. | 4. Want groot is de Heer en prijzenswaardig bovenmate; ontzaglijk is Hij boven alle goden. |
5. Quoniam omnes dii gentium daemonia: Dominus autem coelos fecit. | 5. Want alle goden der volkeren zijn booze geestenGa naar voetnoot3); de Heer daarentegen heeft de hemelen geschapen. |
6. Confessio, et pulchritudo in conspectu ejus: sanctimonia, et magnificentia in sanctificatione ejus. | 6. Lof en heerlijkheid zijn voor zijn aanschijn, heiligheid en luister in zijn heiligdomGa naar voetnoot4). |
7. Afferte Domino patriae gentium, afferte Domino gloriam et honorem: | 7. Brengt den Heer, gij, geslachten der volken, brengt den Heer roem en hulde; |
8. Afferte Domino gloriam nomini ejus. | 8. brengt den Heer den roem van zijnen naam; |
[pagina 272]
Tollite hostias, et introite in atria ejus: | neemt offers en treedt binnen in zijne voorhovenGa naar voetnoot5). |
9. Adorate Dominum in atrio sancto ejus.
Commoveatur a facie ejus universa terra: |
9. Aanbidt den Heer in zijn heilig voorhof.
Voor zijn aangezicht beve geheel de aardeGa naar voetnoot6)! |
10. Dicite in gentibus quia Dominus regnavit.
Etenim correxit orbem terrae qui non commovebitur: judicabit populos in aequitate. |
10. Zegt onder de volkeren, dat de Heer regeertGa naar voetnoot7).
Want Hij heeft het aardrijk geordend, dat niet zal wankelen; Hij richt de volken in gerechtigheidGa naar voetnoot8). |
11. Laetentur coeli, et exsultet terra, commoveatur mare, et plenitudo ejus: | 11. Dat de hemelen zich verblijden en de aarde jubele, dat de zee beve en hare volheidGa naar voetnoot9)! |
12. Gaudebunt campi, et omnia, quae in eis sunt.
Tunc exsultabunt omnia ligna silvarum. |
12. Dat de velden zich verheugen en al wat daarin is!
Dan zullen juichen alle geboomten der bosschenGa naar voetnoot10) |
13. A facie Domini, quia venit: quoniam venit judicare terram.
Judicabit orbem terrae in aequitate, et populos in veritate sua. |
13. voor het aanschijn des Heeren, want Hij komt, want Hij komt om de aarde te richten.
Hij zal het aardrijk richten in gerechtigheid en de volkeren in zijne waarheidGa naar voetnoot11). |
- voetnoot1)
- Dit opschrift ontbreekt in den grondtekst. Blijkens I Par. XVI 23-33 maakte deze Psalm een deel uit van het feestlied, dat gezongen werd bij gelegenheid van de overbrenging der Ark naar Sion, waar David den Heer het Huis gebouwd, d.i. den tabernakel opgericht had. Ongetwijfeld werd de Psalm bij dergelijke gelegenheden herhaald; zoo o.a. toen de tempel opnieuw gebouwd was na de gevangenschap (vgl. I Esdr. III 10-11). De inhoud van den Psalm beantwoordt aan die dubbele gebeurtenis: David immers was toen als koning over de twaalf stammen erkend; hij had de naburige volken overwonnen en Gods hulp (v. 2-3) op wonderbare wijze ondervonden, zoodat ook de heidenen (v. 3, 7, 10) wel moesten inzien, dat Jehova alleen God en Koning is. Van de overbrenging der Ark dagteekende dus een nieuw tijdperk voor Israël en voor de heidenen, ja voor de geheele wereld (v. 11-13), over welke uit den tabernakel Gods zegen zou nederdalen. Hetzelfde gold na de gevangenschap, toen ongetwijfeld de komst van den Messias-koning en de onderwerping der heidenen aan het Godsrijk met grooter spanning verbeid werd. De dichter ziet in den geest die heerlijke toekomst en daarom noodigt hij (v. 1-3) de gansche aarde, d.i. alle bewoners van het heilig land, uit om Gods heil, d.i. zijne nieuwe, wonderbare gunstbewijzen, door een nieuw, een plechtig gezang te verheerlijken en alom te verkondigen (zie Ps. XXXII noot 2 en I Par. XVI noot 4). Sommigen meenen, dat deze Psalm en de twee volgende eenige wijzigingen hebben ondergaan ten tijde van den profeet Isaias.
- voetnoot2)
- Die heerlijkheid en wonderen worden aangeduid in hetgeen volgt (v. 4-6): Hij is groot, prijzenswaardig, ontzaglijk, alleen God en Schepper vol van majesteit.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘zijn nietigheden’, terwijl God, die alles uit het met heeft getrokken, (v. 6) de oneindige majesteit is.
- voetnoot4)
- Voor lof heeft de grondtekst ‘glans’. Hier schijnt veeleer sprake te zijn van Gods heiligdom in den hemel, dan van den tabernakel. In den hemel is hij omringd van glans en heiligheid, die de engelen en menschen aanzet tot lof. Uit datgene, wat God omringt, kan men afleiden hoedanig zijn wezen is. Daarom worden nu ook (v. 7 volg.) de heidenen opgeroepen om Hem te huldigen.
- voetnoot5)
- Vgl. Ps. XXVIII noot 4 en Ps. LXXXIII noot 2. De grondtekst duidt hier de offers aan door ‘mincha’. Vgl. Mal. I noot 11 en 12.
- voetnoot6)
- Van eerbied en heilige vreeze.
- voetnoot7)
- Zegt, d.i. onder u, heidenen, dat Jehova de Koning der wereld is. Het Psalterium Romanum en verscheidene HH. Vaders lezen hier: ‘regnavit a ligno Deus’; de Kerk heeft dit in hare liturgie behouden om er op te wijzen, dat het Rijk van Christus uitgegaan is van zijn kruis.
- voetnoot8)
- Zijn koningschap berust op een dubbelen grondslag: Hij is de Schepper der vaste orde, die in de wereld heerscht, en Hij is tevens de Opperrechter van alle volken.
- voetnoot9)
- Ook de redelooze natuur heeft gedeeld in den vloek, die over den gevallen mensch kwam; geen wonder, dat de Psalmist haar uitnoodigt om zich te verblijden als God komt om den mensch te richten en hem dan te verheffen en te zegenen; want ook zij zal in dien zegen deelen. Vgl. Rom. VIII 22.
- voetnoot10)
- Dan doelt waarschijnlijk op de volledige vervulling, die de wensch van den Psalmist zal vinden, als de Messias in persoon op de aarde zal komen; dan zal de natuur vanzelf, zonder verdere uitnoodiging, de komst van haren God en Koning met gejuich begroeten.
- voetnoot11)
- Hij zal in zijne gerechtigheid en waarheid, d.i. overeenkomstig zijne trouw in het vervullen zijner beloften, aan allen, die het verdiend hebben, zijne zegeningen schenken.
- De HH. Vaders, o.a. de HH. Augustinus, Hiëronymus, Ambrosius, Chrysostomus, zien in dezen Psalm een voorspelling van de komst des Zaligmakers en van de roeping der heidenen tot de eene en algemeene Kerk, het huis (v. 1) door Christus gebouwd na de verlossing van het menschdom. Het drievoudig zingt (v. 1-2) is dan (zegt Bellarminus) een opwekking om de drie goddelijke personen te verheerlijken, wier gemeenschappelijk werk het heil (v. 2), de verlossing van het menschdom, is. Vooreerst worden nu de bekeerde Israëlieten, de apostelen, opgeroepen (v. 3-6) om de komst van den Messias, zijne werken en wonderen, en vooral zijne godheid, alom onder de heidenen te verkondigen. Dezen zullen dan den waren God aanbidden (v. 7) en Hem alom in zijn heilig voorhof, d.i. in zijne Kerk, met eerbiedige vrees een onbloedig offer opdragen (v. 8-9); dan zullen zij op hunne beurt aan anderen verkondigen (v. 10), dat Christus de Koning der wereld is, die Hij geschapen, waarin Hij zijne onwankelbare Kerk gevestigd heeft en die Hij als Heer en Rechter bestiert. Bij de komst van Christus (v. 11-13) zal zich te recht de geheele schepping verblijden wegens den zegen, dien Hij aanbrengt, en die blijdschap zal met dien zegen volledig worden, als Hij ten tweeden male komt om alle volkeren te richten en zijne beloften te vervullen.