De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||
Psalmus XCI.
|
1. Psalmus Cantici, In die sabbati. | 1. Een Psalmgedicht. Op den SabbatdagGa naar voetnoot1). |
2. Bonum est confiteri Domino: et psallere nomini tuo Altissime. | 2. Het is goed den Heer te loven, en uwen naam op het psalter te prijzen, o AllerhoogsteGa naar voetnoot2)! |
3. Ad annuntiandum mane misericordiam tuam: et veritatem tuam per noctem. | 3. Om in den ochtend uwe erbarming te verkondigen, en uwe trouw in den nachtGa naar voetnoot3), |
4. In decachordo, psalterio: cum cantico, in cithara. | 4. op het tiensnarig speeltuig, op het psalter, met gezang, op de citerGa naar voetnoot4). |
5. Quia delectasti me Domine in factura tua: et in operibus manuum tuarum exsultabo. | 5. Want verblijd hebt Gij mij, o Heer, door uw werk, en over de gewrochten uwer handen juich ikGa naar voetnoot5). |
6. Quam magnificata sunt opera tua Domine! nimis profundae factae sunt cogitationes tuae. | 6. Hoe verheven zijn uwe werken, o Heer; uitermate diep zijn uwe gedachtenGa naar voetnoot6)! |
7. Vir insipiens non cognoscet: et stultus non intelliget haec. | 7. Een onverstandig man erkent het niet, en een onzinnige begrijpt het nietGa naar voetnoot7). |
[pagina 263]
8. Cum exorti fuerint peccatores sicut foenum: et apparuerint omnes, qui operantur iniquitatem:
Ut intereant in saeculum saeculi: |
8. Schieten de zondaars op gelijk gras, en komen allen te voorschijn, die boosheid bedrijven,
dan is het om te vergaan voor altoos en eeuwigGa naar voetnoot8) |
9. Tu autem Altissimus in aeternum Domine. | 9. Maar Gij, Gij zijt de Allerhoogste in eeuwigheid, Heer! |
10. Quoniam ecce inimici tui Domine, quoniam ecce inimici tui peribunt: et dispergentur omnes, qui operantur iniquitatem. | 10. Want zie, uwe vijanden, Heer, want zie, uwe vijanden zullen vergaan, en verstrooid zullen worden allen, die boosheid bedrijven. |
11. Et exaltabitur sicut unicornis cornu meum: et senectus mea in misericordia uberi. | 11. En verheffen zal zich mijn hoorn als die van een eenhoorn, en vol zal mijn ouderdom zijn van milde erbarmingGa naar voetnoot9). |
12. Et despexit oculus meus inimicos meos: et in insurgentibus in me malignantibus audiet auris mea. | 12. En mijn oog zal nederzien op mijne haters, en mijn oor zal vernemen van de booshartigen, die tegen mij opstaanGa naar voetnoot10). |
13. Justus, ut palma florebit: sicut cedrus Libani multiplicabitur. | 13. De rechtvaardige zal als een palmboom bloeien, als een ceder van den Libanon zal hij zich uitbreidenGa naar voetnoot11). |
14. Plantati in domo Domini, in atriis domus Dei nostri florebunt. | 14. Geplant in de woning des Heeren, zullen zij bloeien in de voorhoven des huizes van onzen God. |
15. Adhuc multiplicabuntur in senecta uberi: et bene patientes erunt, | 15. Nog in tierigen ouderdom zullen zij aangroeien, en welvarend zullen zij zijn |
16. Ut annuntient: | 16. om te verkondigenGa naar voetnoot12), |
[pagina 264]
Quoniam rectus Dominus Deus noster: et non est iniquitas in eo. | dat de Heer, onze God, rechtvaardig, en dat er in Hem geene ongerechtigheid is. |
- voetnoot1)
- Daar de Sabbatdag een herinnering was aan de schepping (vgl. Exod. XX 11), aan de redding des volks uit Egypte (Deut. V 14, 15) en aan het met God gesloten verbond (Exod. XXXI 13, 16; 17), waarop hier in v. 5, 6 en 11-16 gezinspeeld wordt, en de Psalm blijkens v. 4 met begeleiding van verscheiden instrumenten moest gezongen worden (zie de Inleiding bladz. 14), schijnt het vermoeden niet ongegrond, dat deze Psalm opzettelijk ten gebruike bij de openbare liturgie op den Sabbatdag gedicht werd. Naar eene overlevering, vermeld in den Talmud, zong men op den eersten dag der week Psalm XXIII; op den tweeden Ps. XLVII; op den derden Ps. LXXXI; op den vierden Ps. XCIII; op den vijfden Ps. LXXX; op den zesden Ps. XCII, en op den Sabbatdag Ps. XCI. Naar vele HH. Vaders wordt door Sabbatdag de rustdag des eeuwigen levens aangeduid.
- voetnoot2)
- Het is goed, d.i. behaaglijk aan God, die (v. 5) daarop recht heeft; daarenboven omdat het genoegen verschaft aan het hart en verdienstelijk is voor de toekomst.
- voetnoot3)
- Naar de Vulgaat en de Septuagint moet het loven en prijzen (v. 2) geschieden met het doel om (v. 3) in den ochtend en in den nacht, d.i. onophoudelijk, Gods eigenschappen aan anderen te verkondigen. Naar den grondtekst hangt ook v. 3 af van het is goed (v. 2). Sommigen leggen ochtend en nacht uit: bij het morgen- en avondoffer.
- voetnoot4)
- Naar de Septuagint behoort tiensnarig bij psalter.
- voetnoot5)
- Door Gods werk, de gewrochten zijner handen en (v. 6) zijne werken worden hier de schepping en de daden van zijn goddelijk bestuur aangeduid.
- voetnoot6)
- Uwe gedachten, d.i. de raadsbesluiten uwer voorzienigheid.
- voetnoot7)
- Het, d.i. hetgeen voorafgaat in v. 5-6, nl. hoezeer God in zijne werken verheven is (vgl. Ps. XIII 1), of hetgeen volgt in v. 8-9.
- voetnoot8)
- De zondaars komen wel soms tot voorspoed en bloei, maar gelijk gras, dat tot een kleine hoogte opschiet en te voorschijn treedt om spoedig en dan voor altoos te vergaan. Bij hunnen ondergang blijkt dan des te meer, dat Gij (v. 9) eeuwig de Allerhoogste en (v. 10 volg.) de rechtvaardige Vergelder van goed en kwaad zijt.
- voetnoot9)
- De hoorn is een beeld van macht en aanzien, de eenhoorn (naar den grondtekst waarschijnlijk: de buffel) van ontembare kracht. De zin is dus: door Gods hulp zal ik tot grooter macht en waardigheid geraken, en zijne erbarming zal mij overvloed van zegen schenken. Voor en vol enz. heeft de grondtekst: ‘overgoten word ik met versche olie’, d.i. om mij ten strijde te sterken, mij de vreugde der overwinning te doen genieten. Zie Ps. XVII noot 4.
- voetnoot10)
- Met welgevallen zal ik hun onheil zien en hooren. Zie Ps. V noot 8.
- voetnoot11)
- Palmboom en ceder staan hier, als beelden van weergalooze vruchtbaarheid, kracht en ouderdom, in tegenstelling met de vergankelijkheid van het gras (v. 8). Deze zegeningen vallen den rechtvaardige ten deel (v. 14) krachtens zijne onafgebroken gemeenschap met God. Zie Ps. V noot 5 en XIV noot 1.
- voetnoot12)
- Uit dankbaarheid en zooals het hun uit Gods zegen blijkt.
- In de kerkelijke liturgie wordt v. 13 toegepast op de heiligen, die hier op aarde als palmboomen en ceders (v. 14) geplant waren in de Kerk, de woning des Heeren, en thans voor eeuwig bloeien in den hemel, het huis van God.