De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||
Psalmus XC.
|
1. Laus Cantici David.
Qui habitat in adjutorio Altissimi, in protectione Dei coeli commorabitur. |
1. Een loflied van DavidGa naar voetnoot1).
Wie in de schutse van den Allerhoogste woont, blijft verwijlen onder de bescherming van den God des hemels, |
2. Dicet Domino: Susceptor meus es tu, et refugium meum: Deus meus sperabo in eum. | 2. hij zal zeggen tot den Heer: Gij, Gij zijt mijn helper en mijne toevlucht, mijn God! Op Hem vertrouw ikGa naar voetnoot2). |
3. Quoniam ipse liberavit me de laqueo venantium, et a verbo aspero. | 3. Want Hij bevrijdt mij van den strik der jagers en van een schamper woordGa naar voetnoot3). |
4. Scapulis suis obumbrabit tibi: et sub pennis ejus sperabis. | 4. Met zijne wieken zal Hij u overschaduwen, en onder zijne vleugels zult gij vertrouwenGa naar voetnoot4). |
5. Scuto circumdabit te veritas ejus: non timebis a timore nocturno, | 5. Met eenen beukelaar zal u zijn trouw omschutten; geenszins zult gij vreezen voor een nachtelijken schrikGa naar voetnoot5), |
6. A sagitta volante in die, a negotio perambulante in tenebris: ab incursu, et daemonio meridiano. | 6. voor eenen pijl, die aansnort over dag, voor een ding, dat rondzwerft in het donker, voor eenen aanval en een duivel van den middagGa naar voetnoot6). |
[pagina 261]
7. Cadent a latere tuo mille, et decem millia a dextris tuis: ad te autem non appropinquabit. | 7. Vallen zullen duizend aan uwe zijde, en tienduizend aan uwe rechterhand; tot u echter zal het niet genakenGa naar voetnoot7); |
8. Verumtamen oculis tuis considerabis: et retributionem peccatorum videbis. | 8. doch met uwe oogen zult gij het aanschouwen en de vergelding van de zondaars zien. - |
9. Quoniam tu es Domine spes mea: Altissimum posuisti refugium tuum. | 9. Want Gij, o Heer, zijt mijne hoop! - Den Allerhoogste hebt gij gemaakt tot uwe toevlucht. |
10. Non accedet ad te malum: et flagellum non appropinquabit tabernaculo tuo. | 10. Geen kwaad zal u genaken en geen geesel naderen tot uwe tent. |
11. Quoniam Angelis suis mandavit de te: ut custodiant te in omnibus viis tuis. Matth. IV 6; Luc. IV 10. | 11. Want aan zijne engelen heeft Hij wegens u bevolen, dat zij u behoeden op al uwe wegen. |
12. In manibus portabunt te: ne forte offendas ad lapidem pedem tuum. | 12. Op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uwen voet niet soms zoudt stooten aan eenen steen. |
13. Super aspidem, et basiliscum ambulabis: et conculcabis leonem et draconem. | 13. Op adder en op koningsslang zult gij treden, en vertrappen zult gij leeuw en draakGa naar voetnoot8). |
14. Quoniam in me speravit, liberabo eum: protegam eum, quoniam cognovit nomen meum. | 14. Omdat hij op Mij vertrouwd heeft, zal Ik hem bevrijden; beschermen zal Ik hem, omdat hij mijnen naam kentGa naar voetnoot9). |
15. Clamabit ad me, et ego exaudiam eum: cum ipso sum in tribulatione: eripiam eum et glorificabo eum. | 15. Hij roept tot Mij, en Ik verhoor hem; in kwelling ben Ik bij hem; verlossen zal Ik hem, en hem verheerlijken. |
16. Longitudine dierum replebo eum: et ostendam illi salutare meum. | 16. Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, en toonen zal Ik hem mijn heilGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- Zie Ps. LXV noot 1. De sprekende en de aangesproken persoon wisselen in dezen Psalm. De Psalmist spreekt van Gods beschermeling in v. 1-2a, en tot hem in v. 4-8 en 9b-13. In v. 2b-3 en 9a laat hij Gods beschermeling spreken, met wien hij zich vereenzelvigt. Ten slotte, v. 14-16, spreekt God zelf.
- voetnoot2)
- Zoo iemand zegt in zijn vertrouwen met volle recht tot den Heer: Gij enz.
- voetnoot3)
- Een schamper woord is hier of wel lastertaal, of wel iedere verderfelijke zaak of daad (vgl. Ps. XXI noot 6 en LXIV noot 4). De grondtekst is hier duister en heeft daarvoor wellicht: ‘en uit de pest des verderfs’ of ‘uit het verderf der kuilen’.
- voetnoot4)
- Met zijne wieken, nl. gelijk een vogel zijne jongen met zijn eigen lichaam beschut.
- voetnoot5)
- Zijne trouw in het verleenen der beloofde hulp zal u tegen alle gevaren beschutten. Nachtelijke schrik is elk nachtelijk of in het geheim dreigend onheil als tegenstelling van openlijke, plotselinge gevaren aangeduid (v. 6) door eenen pijl, die aansnort enz.
- voetnoot6)
- Voor een ding enz. De vermoedelijke zin is: voor het onheil, dat verderfelijke dingen of wezens u konden berokkenen, hetzij in het donker, d.i. in het geheim, hetzij door eenen aanval in den middag, d.i. openlijk. Door duivel van den middag wordt wellicht een booze geest bedoeld, die bij klaarlichten dag tracht te schaden of die de rust van den mensch in het middaguur benuttigt om hem onheil te berokkenen. Hebr.: ‘niet voor de pest, die in het duister waart, noch voor het verderf, dat op den middag verwoest’.
- voetnoot7)
- Door duizend en tienduizend worden de zondaars (v. 8), d.i. de boosaardige vervolgers van den rechtvaardige, bedoeld. Tot u enz., zie v. 10.
- voetnoot8)
- Zij zullen u (v. 12) tegen het minste letsel, en veel meer nog tegen groote gevaren (v. 13) beschutten. De koningsslang was, naar het volksgeloof, een uiterst gevaarlijke slang, wier beet of blik doodelijk was.
- voetnoot9)
- Omdat hij mijnen naam, nl. mijn goddelijk wezen, kent, d.i. omdat hij op Mij vertrouwt en Mij met liefde dient.
- voetnoot10)
- Gods heil is hier redding uit allen nood en overvloed van tijdelijken zegen.
- Naar aanleiding van Matth. IV 6 brengen Eusebius en de HH. Athanasius, Augustinus en Hiëronymus dezen Psalm in verband met het leven en lijden, maar ook (v. 15-16) met de verrijzenis van Jesus Christus en met zijne verheerlijking in den hemel. Anderen vinden in het heil van v. 16 den Zaligmaker aangeduid, dien eenige rechtvaardigen (vgl. Luc. II 30) het geluk hadden te zien, en dien alle gelukzaligen eeuwig zullen aanschouwen in den hemel.