De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 231]
| |||||||||||||||
Psalmus LXXX.
|
1. In finem,
Pro torcularibus, Psalmus ipsi Asaph. |
1. Tot het einde. Voor de wijnpersen. Een Psalm van AsaphGa naar voetnoot1). |
2. Exsultate Deo adjutori nostro: jubilate Deo Jacob. | 2. Juicht Gode toe, onzen helper! Jubelt ter eere van Jacob's God! |
3. Sumite psalmum, et date tympanum: psalterium jucundum cum cithara. | 3. Heft een gezang aan, en roert de pauk, het liefelijk psalter met de citer! |
4. Buccinate in Neomenia tuba, in insigni die solemnitatis vestrae: | 4. Blaast bij Nieuwemaan op de bazuin, op den heerlijken dag van uw hoogtijdGa naar voetnoot2)! |
5. Quia praeceptum in Israel est: et judicium Deo Jacob. | 5. Want een voorschrift in Israël is het en eene beschikking van Jacob's GodGa naar voetnoot3). |
6. Testimonium in Joseph posuit illud, cum exiret de terra AEgypti: linguam, quam non noverat, audivit. Gen. XLI 29. | 6. Tot een getuigenis stelde Hij dit in voor Joseph, toen hij uit het land Egypte toog; hij hoorde eene taal die hij niet kendeGa naar voetnoot4). |
[pagina 232]
7. Divertit ab oneribus dorsum ejus: manus ejus in cophino servierunt. | 7. Hij bevrijdde van lasten zijnen rug; zijne handen hadden geslaafd met den korfGa naar voetnoot5). - |
8. In tribulatione invocasti me, et liberavi te: exaudivi te in abscondito tempestatis: probavi te apud aquam contradictionis. Exod. XVII 5. | 8. In kwelling riept gij Mij aan en Ik verloste u; Ik verhoorde u in de verborgenheid van den storm; Ik beproefde u bij het Water der tegenspraakGa naar voetnoot6). |
9. Audi populus meus, et contestabor te: Israel si audieris me, | 9. Luister, mijn volk, en Ik ga u betuigen: Israël, als gij gehoor geeft aan MijGa naar voetnoot7), |
10. Non erit in te deus recens, neque adorabis deum alienum. Exod. XX 3. | 10. zal er geen nieuwe God onder u zijn, en geen vreemden God zult gij aanbiddenGa naar voetnoot8). |
11. Ego enim sum Dominus Deus tuus, qui eduxi te de terra AEgypti: dilata os tuum, et implebo illud. | 11. Ik, Ik immers ben de Heer, uw God, die u uit het land Egypte gevoerd heeft; doe uwen mond wijd open, en Ik zal hem vullenGa naar voetnoot9). |
12. Et non audivit populus meus vocem meam: et Israel non intendit mihi. | 12. En geenszins hoorde mijn volk mijne stem, en Israël gaf geen acht op mij, |
13. Et dimisi eos secundum desideria cordis eorum, ibunt in adinventionibus suis. Act. XIV 15. | 13. en Ik liet hen henengaan naar de begeerten huns harten; zij wandelden naar hunne ontwerpenGa naar voetnoot10). |
[pagina 233]
14. Si populus meus audisset me: Israel si in viis meis ambulasset: Baruch. III 13. | 14. Indien mijn volk Mij gehoor had gegeven, indien Israël op mijne wegen gewandeld had, |
15. Pro nihilo forsitan inimicos eorum humiliassem: et super tribulantes eos misissem manum meam. | 15. in een niets had Ik wel hunne haters vernederd, en op die hen kwellen mijne hand laten vallenGa naar voetnoot11). |
16. Inimici Domini mentiti sunt ei: et erit tempus eorum in saecula. | 16. De haters des Heeren belogen Hem, en hun tijd zal duren in eeuwigheidGa naar voetnoot12). |
17. Et cibavit eos ex adipe frumenti: et de petra, melle saturavit eos. | 17. En Hij heeft hen gespijzigd met het vet van tarwe, en uit eene rots hen met honig verzadigdGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- Zie Ps. VIII noot 1 en 2 en XLIX noot 1. Van welken tijd deze Psalm dagteekent, is niet met zekerheid te bepalen. Volgens velen was hij bestemd om het volk tot feestvreugde en dankbaarheid, maar ook tot boete en bekeering op te wekken op den eersten dag der zevende maand, ‘Tisjri’, met welken, althans later, het burgerlijk jaar begon. Elke eerste dag der nieuwe maan werd gevierd met trompetgeschal en offers (Num. XXVIII 11-15); de eerste dag der zevende maand was daarenboven rustdag en werd aangekondigd met bazuingeschal (v. 4); dit geschiedde ongetwijfeld om het volk op te wekken tot voorbereiding tot den plechtigen verzoendag, die gevierd werd op den tienden dier maand. In deze werd ook het Loofhuttenfeest gevierd, dat op den vijftienden begon (Levit. XXIII 24 volg.; Num. XXIX 1 volg.). Anderen gissen, dat de Psalm bestemd was voor den eersten dag der eerste maand, ‘Nisan’, in welke het Paaschfeest (v. 4) gevierd werd.
- voetnoot2)
- Bazuingeschal vergezelde de afkondiging van Gods Wet op Sinaï en wordt herhaaldelijk vermeld in het O. en het N.T. (Ps. XLVI 6; Is. XVIII 3; XXVII 13; I Cor. XV 52 enz.), waar gewaagd wordt van Gods majesteit, vooral als Hij ten gericht komt. Daarom moet het hier bij deze Nieuwemaan het volk herinneren aan de Wet, aan zijne talrijke overtredingen daarvan, aan Gods weldaden, maar ook aan zijne gerichten, opdat het zich voorbereide om het hoogtijd (zie noot 1) behoorlijk te vieren.
- voetnoot3)
- Redenen, waarom op dien dag gejubeld en de bazuin dient gestoken te worden: God heeft het zoo voorgeschreven (zie noot 1) en het geldt bij Hem als eene beslissing (zie Ps. XVIII 9-10), eene wet, of als een recht, dat Hij kan vorderen.
- voetnoot4)
- Tot een getuigenis van zijnen wil, tot een wet of ook als een herinnering aan zijne weldaden, voor Joseph, d.i. voor Israël (zie Ps. LXXVI noot 14), toen hij uit Egypte toog. Daar was Israël de slaaf van een volk, welks taal het niet kende. Vgl. Deut. XXVIII 24. Naar den grondtekst zegt de dichter of wel in naam van het volk: daar hoorde ik een taal enz., d.w.z. de taal der Egyptenaren; of wel: Ik hoor geen bekende menschentaal, maar de taal Gods, die zegt (v. 7) ‘Ik bevrijdde’ enz.
- voetnoot5)
- Verdere redenen tot jubel en dank: Gods weldaden, bij uitstek de bevrijding uit de Egyptische slavernij. Dat de Joden tot zwaren handarbeid, vooral bij het vervaardigen van baksteenen, gedwongen werden, blijkt uit Exod. I 14 en V 7. Zulken slavendienst vindt men herhaaldelijk op de Egyptische monumenten voorgesteld.
- voetnoot6)
- Thans laat, ook naar de Vulgaat, de dichter God spreken; deze verloste het volk uit de kwelling, waarin het, door Pharao achtervolgd, verkeerde bij de Roode Zee; daar daalde God neder (vgl. Ps. XVII 12) in de verborgenheid van den storm, d.i. in een donkere wolk, die zich met storm ontlastte over de Egyptenaren (vgl. Exod. XIV 19, 20, 24), maar waarin God ook aanwezig bleef om zijn volk met weldaden te overladen. Aan deze weldaden en te gelijk aan de ondankbaarheid des volks herinnert het Water der tegenspraak. Tweemaal morde het volk tegen zijnen God en verschafte Hij wonderbaar water, Exod. XVII 7 en Num. XX 1-13. God beproefde het volk daardoor, dat het in de gelegenheid gesteld werd om zich geloovig en dankbaar te toonen.
- voetnoot7)
- Betuigen, d.i. plechtig mijnen wil verklaren. De geheele strekking van het Oud Verbond wordt nu beknopt uitgedrukt door het aanbidden van den kant des volks (v. 10) en het zegenen van den kant van God (v. 11). Naar den grondtekst is de voorwaarde van v. 9 uitgedrukt in den vorm van eenen wensch.
- voetnoot8)
- Een nieuwe God is hier elke andere dan de oude God van v. 11.
- voetnoot9)
- Gelijk een vogel zulks doet met zijne jongen. Een treffend zinnebeeld van vaderlijke liefde, maar ook van kinderlijk verlangen en vertrouwen.
- voetnoot10)
- Ik liet hen naar hunne verstoktheid aan hunne booze driften voldoen. Vgl. Rom. I 24.
- voetnoot11)
- In een niets, d.i. zonder eenige moeite, spoedig. Mogelijk ook: tot een niets enz.
- voetnoot12)
- In v. 14-15 zegt God zelf, hoe Hij het getrouwe Israël tegen alles zou gevrijwaard hebben. Thans, v. 16-17, neemt de Psalmist het woord, om er op te wijzen, dat God voor zijn volk barmhartig blijft; hunne haters, die ook die des Heeren zijn, worden gedwongen zich huns ondanks (vgl. Ps. XVII noot 34) aan Hem en zijn volk te onderwerpen, en de tijd van die onderwerping (of de tijd van voorspoed voor Israël) zal zonder einde wezen, indien Israël de in v. 14 uitgedrukte voorwaarde vervult. Niet weinigen echter zien in v. 16 de voortdurend gehuichelde onderwerping der Joden aan God tegenover zijne in v. 17 vermelde weldaden geplaatst.
- voetnoot13)
- Het vet gold bij de Joden als iets uitstekends; het vet van tarwe is dus hier uitmuntende tarwe en staat evenals de honig, die zelfs van barre rotsen druipt, waarin bijen nestelen, als een beeld van den overvloed, waarmede God Israël wilde zegenen. Wel een reden om het volk aan te sporen tot het dankbaar gejuich van v. 2.
- Het laatste vers past de H. Augustinus en met hem de Kerk toe op de zoete spijs, die de Heiland den zijnen geeft in het H. Sacrament des Altaars.