De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 212]
| |||||||||||||||||
Psalmus LXXV.
|
1. In finem, in Laudibus, Psalmus Asaph,
Canticum ad Assyrios. |
1. Tot het einde. Onder de lofzangen. Een Psalm van Asaph.
Een gezang op de AssyriërsGa naar voetnoot1). |
2. Notus in Judaea Deus: in Israel magnum nomen ejus. | 2. God is bekend in Judea; groot is zijn naam in IsraëlGa naar voetnoot2). |
3. Et factus est in pace locus ejus: et habitatio ejus in Sion. | 3. En in vrede gevestigd is zijne stede en zijne woonplaats op SionGa naar voetnoot3). |
4. Ibi confregit potentias arcuum, scutum, gladium, et bellum. | 4. Daar heeft Hij verbroken de krachten der bogen, schild, zwaard en oorlogGa naar voetnoot4). |
5. Illuminans tu mirabiliter a montibus aeternis: | 5. Gij gaaft wonderbaar licht van de eeuwige bergenGa naar voetnoot5). |
6. Turbati sunt omnes insipientes corde.
Dormierunt somnum suum: et |
6. Ontsteld werden alle dwazen van harteGa naar voetnoot6).
Zij sliepen hunnen slaap, en niets |
[pagina 213]
nihil invenerunt omnes viri divitiarum in manibus suis. | vonden al die mannen des rijkdoms in hunne handen. |
7. Ab increpatione tua Deus Jacob dormitaverunt qui ascenderunt equos. | 7. Door uw dreigen, o God van Jacob, ontsliepen die rossen bestegenGa naar voetnoot7). |
8. Tu terribilis es, et quis resistet tibi? ex tunc ira tua. | 8. Gij, Gij zijt geducht, en wie zal U weerstaan van het oogenblik uwer gramschapGa naar voetnoot8)? |
9. De coelo auditum fecisti judicium: terra tremuit et quievit. | 9. Uit den hemel hebt Gij rechtspraak doen hooren; de aarde beefde en werd stilGa naar voetnoot9), |
10. Cum exsurgeret in judicium Deus, ut salvos faceret omnes mansuetos terrae. | 10. toen God zich ten oordeel verhief om alle zachtmoedigen der aarde te reddenGa naar voetnoot10). |
11. Quoniam cogitatio hominis confitebitur tibi: et reliquiae cogitationis diem festum agent tibi. | 11. Want 's menschen gedachte zal U verheerlijken, en het overschot der gedachte eenen feestdag vieren voor UGa naar voetnoot11). |
12. Vovete, et reddite Domino Deo vestro: omnes qui in circuitu ejus affertis munera.
Terribili |
12. Doet geloften aan den Heer, uwen God, en vervult ze, gij allen, die om Hem henen geschenken brengt
aan den GeduchteGa naar voetnoot12) |
13. Et ei qui aufert spiritum principum, terribili apud reges terrae. | 13. en aan Hem, die den ademGa naar voetnoot13) van vorsten wegneemt, die geducht bij des aardrijks koningen is. |
- voetnoot1)
- Zie Ps. IV noot 1; XLIX noot 1. De inhoud van dezen Psalm (vgl. Ps. XLVII) komt overeen met het opschrift: Op (tegen) de Assyriërs. Dit laatste ontbreekt echter in den grondtekst. Allerwaarschijnlijkst werd hij gezongen als zegelied over hunne in Psalm LXXIV voorspelde en IV Reg. XIX 32-36 verhaalde nederlaag. De Psalmist toont aan, dat God geholpen heeft, omdat Hij als beschermer op Sion woont en opdat ook de heidenen zijne macht zouden erkennen en vreezen.
- voetnoot2)
- Door zijn verblijven op Sion en door alles, wat Hij vroeger, maar vooral onlangs in Judea en voor Israël verrichtte, is God daar en elders in al de grootheid van zijnen naam, d.i. van zijn wezen, bekend geworden.
- voetnoot3)
- Duurzame vrede is door Hem verschaft aan Jerusalem, zijne stede, en aan Sion, zijne woonplaats; of wel, naar den grondtekst en het parallelisme: zijne stede, d.i. zijn verblijf, is gevestigd in Salem (de oude naam van Jerusalem, die Vrede beteekent), en zijne woonplaats op Sion.
- voetnoot4)
- Een schitterend bewijs van die beschermende tegenwoordigheid heeft Hij gegeven, doordien Hij aldaar het krijgstuig en de oorlogswoede van den vijand verbroken heeft. Hebr.: ‘daar heeft Hij de bliksems van den boog (de bliksemende pijlen) verbroken’.
- voetnoot5)
- Waarschijnlijk een zinspeling op de zending van den engel, die als een bliksem van de eeuwige bergen, d.i. van Sion en Moria, de bergen, waarop Jerusalem voor eeuwig gevestigd is (vgl. Ps. XLVII 9), uitging en de Assyriërs vernielde. Anderen meenen, dat hier sprake is van onwrikbare bergen in het algemeen, wier hooge toppen net eerst beschenen worden door het licht, dat uit den hemel daalt. De grondtekst heeft: ‘schrikkelijk zijt Gij; heerlijk van (boven op) het buitgebergte’; d.i. waarschijnlijk: Uwe heerlijkheid straalt ontzagwekkend van de bergen rondom Jerusalem, waar de uwen buit verzamelden.
- voetnoot6)
- Gevolgen van Gods machtsbetoon voor de Assyriërs: ontsteltenis beving die uitzinnigen, die met onbesuisden moed Jehovah's stad dorsten aanvallen; door den engel getroffen sliepen zij weldra den doodslaap, en die mannen, zoo tuk op Jerusalem's rijkdom en buit of zoo rijk aan macht en buit, lagen daar uitgestrekt met ledige handen. Hebr.: ‘En al die dapperen vonden hunne handen niet’, d.i. waren met onmacht geslagen.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘Zonken (strijd)wagen en paard in slaap’. De Assyrische legers waren geducht door hunne strijdwagens en ruiterij.
- voetnoot8)
- Een uitroeping, waartoe voorzeker het gezicht van 175,000 lijken ruimschoots gelegenheid gaf.
- voetnoot9)
- Thans gaat de Psalmist overwegen, welke de gevolgen en (v. 10) het doel waren van het beschreven godsgericht, dat van den hemel kwam gelijk bliksem en donder: geheel de aarde werd met ontzag vervuld.
- voetnoot10)
- De zachtmoedigen zijn hier de verdrukte Israëlieten.
- voetnoot11)
- Ook de boosaardige gedachten van den mensch worden door uwe beschikking dienstbaar aan uwe verheerlijking. Dat was het geval met het booze plan der Assyriërs; het bood God de gelegenheid om hunnen aanslag schitterend te verijdelen. Het overschot der gedachte is hier vermoedelijk datgene, wat van het mislukte ontwerp van den Assyriër overgebleven was; ook dat zou nog door Gods toedoen verijdeld worden en aanleiding geven om eenen feestdag ter eere Gods te vieren. De grondtekst heeft wellicht ook in dien zin: ‘met de rest van den toorn (des vijands) omgordt Gij U (ten teeken uwer zegepraal)’. Enkelen vertolken de Vulgaat hier in meer algemeenen zin: alle herinneringen van den mensch dienen U te verheerlijken.
- voetnoot12)
- Een aansporing tot dankbaarheid, gericht tot de Israëlieten, die rondom Sion wonen; of waarschijnlijker een opwekking tot erkenning van Gods almacht, gegeven aan de heidenen, die om Judea wonen en (vgl. II Par. XXXII 22-23) na den oorlog geschenken aanbrengen.
- voetnoot13)
- Door adem (geest) wordt, evenals Ps. CIII 29, het leven, de levensgeest bedoeld.
- De H. Augustinus en anderen zien in dezen Psalm een zegelied, door de Kerk van Christus, het tegenbeeld van Jerusalem, of, volgens Bellarminus en anderen, door de uitverkorenen aangeheven na het overwinnen van alle zichtbare en onzichtbare vijanden.