De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 198]
| |||||||||||||||
Psalmus LXXI.
|
1. Psalmus,
In Salomonem. |
1. Een Psalm. Op SalomonGa naar voetnoot1). |
2. Deus judicium tuum regi da: et justitiam tuam filio regis:
Judicare populum tuum in justitia, et pauperes tuos in judicio. |
2. O God, geef uw oordeel aan den Koning en uwe gerechtigheid aan den zoon des Konings,
dat hij uw volk oordeele met gerechtigheid en uwe armen volgens rechtGa naar voetnoot2). |
3. Suscipiant montes pacem populo: et colles justitiam. | 3. O, dat de bergen vrede voor het volk ontvangen en de heuvelen gerechtigheidGa naar voetnoot3)! |
4. Judicabit pauperes populi, et | 4. Richten zal Hij de armen uit |
[pagina 199]
salvos faciet filios pauperum: et humiliabit calumniatorem. | het volk en redding schenken aan de kinderen der armen, en vernederen zal Hij den lasteraarGa naar voetnoot4). |
5. Et permanebit cum sole, et ante lunam, in generatione et generationem. | 5. En blijven zal Hij met de zon en voor het aanschijn van de maanGa naar voetnoot5), van geslacht tot geslacht. |
6. Descendet sicut pluvia in vellus: et sicut stillicidia stillantia super terram. | 6. Nederdalen zal Hij, gelijk regen op een vacht, en als droppels, die ter aarde druipenGa naar voetnoot6). |
7. Orietur in diebus ejus justitia, et abundantia pacis: donec auferatur luna. | 7. Ontspruiten zal gerechtigheid in zijne dagen en overvloed van vrede, totdat de maan wordt weggenomenGa naar voetnoot7). |
8. Et dominabitur a mari usque ad mare: et a flumine usque ad terminos orbis terrarum. Zach. IX 10. | 8. En Hij zal heerschappij voeren van zee tot zee, en van den stroom tot aan de grenzen van den aardbolGa naar voetnoot8). |
9. Coram illo procident AEthiopes: et inimici ejus terram lingent. | 9. Voor Hem zullen zich de Ethiopiërs nederwerpen, en zijne vijanden den grond lekkenGa naar voetnoot9). |
10. Reges Tharsis, et insulae munera offerent: reges Arabum, et Saba dona adducent: | 10. De koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken aanbieden, de koningen van Arabië en Saba zullen giften aanbrengenGa naar voetnoot10), |
[pagina 200]
11. Et adorabunt eum omnes reges terrae: omnes gentes servient ei: | 11. en aanbidden zullen Hem de koningen der aarde altegader, alle volkeren Hem dienen. |
12. Quia liberabit pauperem a potente: et pauperem, cui non erat adjutor. | 12. Want bevrijden zal Hij van den machtige den arme, en den arme, die geen helper hadGa naar voetnoot11). |
13. Parcet pauperi et inopi: et animas pauperum salvas faciet. | 13. Ontzien zal Hij den arme en behoeftige, en de zielen van de armen zal Hij redden. |
14. Ex usuris et iniquitate redimet animas eorum: et honorabile nomen eorum coram illo. | 14. Uit woeker en uit onrecht zal Hij hunne zielen vrijkoopen, en in eere is voor Hem hun naamGa naar voetnoot12). |
15. Et vivet, et dabitur ei de auro Arabiae, et adorabunt de ipso semper: tota die benedicent ei. | 15. En leven zal Hij, en geven zal men Hem van het Arabisch goud, en men zal wegens Hem aanbidden, onophoudelijk, den ganschen dag Hem zegenenGa naar voetnoot13). |
16. Et erit firmamentum in terra in summis montium, superextolletur super Libanum fructus ejus: et florebunt de civitate sicut foenum terrae. | 16. En er zal versterking in het land zijn op de toppen der bergen; boven den Libanon zal zich verheffen zijne vrucht, en die van de stad zijn, zullen bloeien als het gras der aardeGa naar voetnoot14). |
17. Sit nomen ejus benedictum in | 17. Gezegend zij zijn naam in |
[pagina 201]
saecula: ante solem permanet nomen ejus.
Et benedicentur in ipso omnes tribus terrae: omnes gentes magnificabunt eum. |
eeuwigheid! Voor het aanschijn van de zon duurt zijn naam voortGa naar voetnoot15);
en gezegend zullen in Hem worden alle stammen van de aarde, alle volken zullen Hem verheerlijken. |
18. Benedictus Dominus Deus Israel, qui facit mirabilia solus: | 18. Gezegend zij de Heer, de God van Israël, die wonderdaden doet, alleen, |
19. Et benedictum nomen majestatis ejus in aeternum: et replebitur majestate ejus omnis terra: fiat, fiat. | 19. en gezegend zij de naam van zijne heerlijkheid voor eeuwig, en geheel de aarde zal met zijne heerlijkheid vervuld worden. Zoo zij het, zoo zij het! |
20. Defecerunt laudes David filii Jesse. | 20. Ten einde zijn de lofzangen van David, den zoon van JesseGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- Naar den grondtekst allerwaarschijnlijkst: van Salomon. De meeste schriftverklaarders houden echter dezen Psalm voor het werk van David, die tegen het einde zijns levens Salomon tot koning liet zalven (III Reg. I) en daarin waarschijnlijk de aanleiding vond tot dezen zang. Volgens enkelen handelt deze in de letterlijke beteekenis over Salomon, in de typische over Christus. De meesten echter vatten slechts v. 1-3, mogelijk ook v. 4, op als een gebed van David voor Salomon, en het overige als een wensch en voorspelling omtrent het algemeene en eeuwige Rijk van den Messias, den tweeden en beteren Salomon (d.i. vredevorst), meer dan Salomon Koning en Koningszoon (v. 2), heerschende van geslacht tot geslacht (v. 5), van zee tot zee (v. 8). Dat deze Psalm over den Messias handelt, is niet alleen het eenparig gevoelen der katholieke schriftverklaarders, maar ook dat der oude rabbijnen.
- voetnoot2)
- De Koning en de zoon des Konings is (evenals in v. 4 de armen en de kinderen der armen) dezelfde persoon, nl. hier Salomon, de zoon van David; deze wenscht, dat zijn zoon met Gods macht, wijsheid en rechtvaardigheid het volk Gods moge richten. Dat alles viel ruimschoots ten deel aan Salomon, geheel en al aan zijn tegenbeeld Christus. Vgl. Joan. V 22, 27.
- voetnoot3)
- De bergen en de heuvelen staan hier voor het gansche bergachtige land. De Psalmist wenscht, dat bij de regeering van den nieuwen vorst en ten gevolge zijner rechtvaardigheid het land in overvloed vrede en gerechtigheid moge ontvangen. Vrede en gerechtigheid zijn hier het beeld van allen natuurlijken en bovennatuurlijken zegen en van alle werken des vredes en der gerechtigheid; algemeene vrede en heiligheid kenmerken steeds bij de profeten het Rijk van den Messias. Vgl. Is. II 4; Mich. IV 3.
- voetnoot4)
- Hij zal richten zonder aanzien van persoon, ten voordeele der armen, d.i. der onderdrukte rechtvaardigen, en door zijne vonnissen den lasteraar, d.i. den onderdrukker (vgl. Ps. LXX 13), vernederen. Sommigen leggen dit uit van Salomon, doch zoo, dat het ten volle werd vervuld in den Messias, die de onderdrukten redt uit de macht van den helschen leugenaar. Vgl. Is. XI 3-5.
- voetnoot5)
- Zoolang als zon en maan zullen duren, m.a.w. eeuwig. Vgl. v. 7. Hebr.: ‘men vreeze U zoolang als’ enz.
- voetnoot6)
- Het Hebr. kan zoowel vacht als afgemaaid grasland beteekenen. De zin is ongetwijfeld: gezonden door den Vader, zal de Messias uit den hemel op de aarde nederdalen en, gelijk de regen een vacht of eene weide bevochtigt, zoo zal Hij het menschdom met zijne zegeningen vervullen. Mogelijk wordt hier gezinspeeld op de vacht van Gedeon (Jud. VI 37 volg.); naar het gevoelen der HH. Vaders wordt daardoor de reine schoot der H. Maagd aangeduid, in welken de Heiland nederdaalde, of wel het Joodsche volk, dat het eerst de zegeningen van den Messias genoot. Sommigen vinden in dit laatste geval door de aarde de heidenen aangeduid, die, nadat de Joden den Messias verworpen hadden, die zegeningen ontvingen, evenals naderhand de dauw de aarde bevochtigde, terwijl de vacht van Gedeon droog bleef. Vgl. Jud. VI 40; Is. XLV 8.
- voetnoot7)
- De door de zonden als uitgestorven gerechtigheid herrees door Hem, gelijk het gras door den regen, en (Hebr.) bloeide op; vrede werd in overvloed aan het menschdom geschonken en wel totdat enz., d.i. voor altoos en (v. 8) overal.
- voetnoot8)
- Zijn Rijk zal niet gelijk het oude Godsrijk alleen Palestina omvatten, maar zich van de Middellandsche zee en van den stroom, d.i. den Euphraat, uitstrekken tot aan de andere zee, die de uiterste grens van den aardbol uitmaakt.
- voetnoot9)
- Ter uiteenzetting van v. 8 worden thans in v. 9-10 enkele volken, vijanden der Joden, genoemd om allen aan te duiden. Door Ethiopiërs, Hebr. ‘woestijnbewoners’, worden hier wel de nomaden bedoeld, die ten oosten en ten westen der Arabische Golf leefden.
- voetnoot10)
- Tharsis (vgl. Ps. XLVII 8) en de eilanden, d.i. de in en om de Middellandsche Zee gelegen landen, staan hier om het verre Westen of Europa, Arabië en Saba (waarschijnlijk het in het zuiden van Egypte gelegen Meroë) om het Oosten en Zuiden, Azië en Afrika aan te duiden; die landen waren destijds zeer rijk en konden dus heerlijke geschenken aanbrengen om den Messias als Heer en Koning der wereld te huldigen. Naar de letter werd dit vervuld door de Wijzen uit het Oosten (Matth. II 1 en 11); naar den zin door de bekeering der heidenen. Zie v. 11.
- voetnoot11)
- In beeldspraak worden hier (v. 12-16) de weldaden aangeduid, welke de Messias aan het menschdom zal bewijzen. Hij zal den arme, d.i. de verdrukten en hulpeloozen, bevrijden van hunne machtige verdrukkers (voornamelijk van den duivel); in zijne straffen zal Hij hen ontzien (v. 13) en hunne zielen, d.i. hun lichamelijk leven (maar veel meer nog dat der ziel), redden.
- voetnoot12)
- Woeker en onrecht duiden hier alle soort van ongerechtigheid aan, door welke de onderdrukte menschen tot slavernij werden gebracht; van die slavernij zal hen de Messias door zijn bloed vrijkoopen, zoodat bij Hem hun naam (d.i. hun wezen, Hebr. ‘hun bloed’) in eere komt als die zijner vrienden. Vgl. Joan. XV 15.
- voetnoot13)
- Waarschijnlijk is de zin: Hij, de Messias, zal de Koning der eeuwen zijn; Arabisch goud, d.i. het edelste en beste, zal men Hem opdragen; de volkeren zullen Hem huldigen en wegens Hem God aanbidden, d.i. God prijzen of God smeeken, dat het Rijk van den Messias zich moge uitbreiden; zij zullen Hem den ganschen dag, d.i. onophoudelijk, zegenen, nl. Hem geluk en verheerlijking wenschen of Hem prijzen wegens de redding van het menschdom.
- voetnoot14)
- De zegeningen, die het Rijk van den Messias zal aanbrengen, worden door de profeten (vgl. Is. XI 6 volg. en Joël. III 18) herhaaldelijk voorgesteld onder beelden, die herinneren aan de aardsche zegeningen van het paradijs. Er zal versterking zijn, d.i. versterkend graan zal groeien zelfs op de anders onvruchtbare toppen der bergen, en zoo zal het zich dan welig verheffen op den Libanon, en gelijk de vruchten des lands, zoo zullen ook die van de stad, d.i. de inwoners, aangroeien en bloeien. De grondtekst heeft: ‘ruischen als de (ceders van den) Libanon zal hare vrucht’ (d.i. die der aarde of der tarwe). Dat alles dient hier om de zegeningen der Kerk en hare uitbreiding aan te duiden.
- voetnoot15)
- Wie alom en gestadig zulken zegen aanbrengt, diens naam dient gezegend, d.i. verheerlijkt, te worden, en wel eeuwig; immers voor het aangezicht der zon, d.i. eeuwig, duurt zijn naam voort. Hebr.: ‘Werpe zijn naam spruiten’, d.i. moge de naam van Christus zich in dien oer Christenen vermenigvuldigen.
- voetnoot16)
- Uit dit onderschrift, dat hier enkel dient ten besluit van den tweeden bundel, blijkt, dat naar de opvatting des verzamelaars zoo niet alle, dan toch de meeste der voorafgaande Psalmen het werk van David zijn. Dat er nog andere Psalmen van David in de volgende bundels voorkomen, wordt daardoor niet uitgesloten.