De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
Psalmus LXVI.
|
In finem,
1. In hymnis, Psalmus Cantici David. |
1. Tot het einde. Onder de liederen. Een psalmgezangGa naar voetnoot1). Van David. |
2. Deus misereatur nostri, et benedicat nobis: illuminet vultum suum super nos, et misereatur nostri. | 2. God ontferme zich onzer en zegene ons! Hij doe zijn aangezicht over ons lichten en Hij ontferme zich onzerGa naar voetnoot2), |
3. Ut cognoscamus in terra viam tuam: in omnibus gentibus salutare tuum. | 3. opdat wij op aarde uwen weg erkennen, bij alle volken uw heil. |
4. Confiteantur tibi populi Deus: confiteantur tibi populi omnes. | 4. Dat de volken U prijzen, o God! dat alle volken U prijzen! |
5. Laetentur et exsultent gentes: quoniam judicas populos in aequitate, et gentes in terra dirigis. | 5. Dat de natiën zich verheugen en jubelen, omdat Gij de volken richt met gerechtigheid en de natiën op aarde bestuurtGa naar voetnoot3). |
6. Confiteantur tibi populi Deus: confiteantur tibi populi omnes: | 6. Dat de volken U prijzen, o God, dat alle volken U prijzen! |
7. Terra dedit fructum suum.
Benedicat nos Deus, Deus noster, |
7. De aarde heeft hare vrucht gegevenGa naar voetnoot4). Zegene ons God, onze God! |
8. Benedicat nos Deus: et metuant eum omnes fines terrae. | 8. Zegene ons God, en dat alle einden der aarde Hem vreezen! |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1 en LXV noot 1. De zegen, dien Aäron en zijne zonen over Israël moesten uitspreken (Num. VI 23-27), wordt hier herhaald ten bate van alle volkeren, opdat die namelijk tot de vereering van den waren God mogen geraken. Aanleiding tot die bede gaf wellicht een overvloedige oogst (v. 7), waarin de Psalmist dan een beeld en onderpand zag van overvloediger zegen in de toekomst (vgl. Joël III 18).
- voetnoot2)
- O God, doe ‘het licht van uw gelaat’ (vgl. Psalm IV 7) zoo over ons schijnen, d.i. betoon ons in die mate uwe gunst, dat (v. 3) wij op aarde, d.i. wij en alle menschen, in dat gunstbetoon uwen weg, d.i. uwe handelwijze, uwe macht en goedheid, leeren erkennen, met welke Gij uw heil verschaft aan alle volken; daarom (v. 5-6) mogen en moeten dezen U wel met vreugde prijzen. Sommigen zien in den weg dien der geboden, die naar God leidt.
- voetnoot3)
- Gij geeft den volkeren reden tot lof en jubel, ook door de gerechtigheid, waarmede Gij ze beoordeelt en bestuurt. Dit zou ten volle geschieden in en door het rijk van den Messias; immers, dat onder zijne heerschappij de gerechtigheid zou heerschen, werd herhaaldelijk voorspeld (vgl. Psalm XLIV 7-8; Is. XI 4) en was de verwachting van allen.
- voetnoot4)
- Enkelen leggen dit uitsluitend van het verleden uit: de aarde gaf dit jaar eenen overvloedigen oogst; de meeste schriftverklaarders zien daarin een voorspelling van tijdelijken, maar vooral van overvloedigen geestelijken voorspoed in de tijden van den Messias. Bovenmatige vruchtbaarheid is trouwens in het Oude Testament herhaaldelijk een beeld der zegeningen, die de Messias alom zou aanbrengen (vgl. Is. LXV 21 volg.; Os. II 22; Joël II 23-24); daarom smeekt dan ook de Psalmist in v. 7-8.
- Zoowel de Grieksche als de Latijnsche Vaders (o.a. Theodoretus, de HH. Athanasius, Hiëronymus, Augustinus) zien in dezen Psalm een voorspelling van de komst des Verlossers en van de roeping der heidenen. Volgens hen wenscht de Psalmist (v. 2), dat God zijnen Zoon, den ‘glans van zijne glorie’ (vgl. Hebr. I 3), aan het menschdom late verschijnen, opdat de natiën (v. 3) Hem, ‘den weg, de waarheid en het leven’ (Joan. XIV 6), als hunnen Heiland leeren erkennen en (v. 4-6) Hem prijzen als den rechter en koning der volkeren. Vruchtbaar gemaakt door zijne genade en de verkondiging van het Evangelie (v. 7), zal het menschdom dan eenen overvloed van goede werken voortbrengen. - In het driemaal herhaalde God (v. 7-8) vinden de HH. Vaders de H. Drievuldigheid, en in onze God bepaaldelijk het menschgeworden Woord aangeduid. Latere schriftverklaarders (zooals Petrus Lombardus en Calmet) zien in de vrucht der aarde de menschwording voorspeld gelijk in Is. IV 2.