De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 173]
| |||||||||||||
Psalmus LXIII.
|
1. In finem, Psalmus David. | 1. Tot het einde. Een Psalm van DavidGa naar voetnoot1). |
2. Exaudi Deus orationem meam cum deprecor: a timore inimici eripe animam meam. | 2. Verhoor, o God, mijn bede als ik smeek; ontruk aan de verschrikking van den vijand mijne zielGa naar voetnoot2). |
3. Protexisti me a conventu malignantium: a multitudine operantium iniquitatem. | 3. Gij beschermdet mij tegen het rot der booswichten, tegen de menigte van hen, die onrecht plegenGa naar voetnoot3). |
4. Quia exacuerunt ut gladium linguas suas: intenderunt arcum rem amaram, | 4. Want zij hebben hunne tongen als een zwaard gewet; gespannen hebben zij den boog, een bittere zaakGa naar voetnoot4), |
5. Ut sagittent in occultis immaculatum. Supra X 2. | 5. om in het verborgen met hun schichten den onschuldige te treffenGa naar voetnoot5). |
6. Subito sagittabunt eum, et non timebunt: firmaverunt sibi sermonem nequam.
Narraverunt ut absconderent laqueos: dixerunt: Quis videbit eos? |
6. Plotseling schieten zij hun pijlen op hem af en vreezen niet; vastgesteld hebben zij bij zich een boosaardig woord;
zij hebben afgesproken, strikken te verbergen, zij hebben gezegd: Wie zal naar hen omzienGa naar voetnoot6)? |
[pagina 174]
7. Scrutati sunt iniquitates: defecerunt scrutantes scrutinio.
Accedet homo ad cor altum: |
7. Zij hebben ongerechtigheden uitgevorscht; ten einde zijn zij met spitsvondig vorschenGa naar voetnoot7).
Een mensch genaakt tot een diep hartGa naar voetnoot8), |
8. Et exaltabitur Deus.
Sagittae parvulorum factae sunt plagae eorum: |
8. en hoog wordt God verhevenGa naar voetnoot9)!
Pijlen van kinderen worden hunne wondenGa naar voetnoot10), |
9. Et infirmatae sunt contra eos linguae eorum.
Conturbati sunt omnes qui videbant eos: |
9. en ontzenuwd worden tegen hen hun tongen.
Allen ontstellen, die hen zienGa naar voetnoot11), |
10. Et timuit omnis homo.
Et annuntiaverunt opera Dei: et facta ejus intellexerunt. |
10. en vrees bevangt een ieder,
en zij verkondigen de werken Gods en geven acht op zijne dadenGa naar voetnoot12). |
11. Laetabitur justus in Domino, et sperabit in eo, et laudabuntur omnes recti corde. | 11. Verblijden zal zich de gerechtige in den Heer, en hij zal op Hem hopen, en roemen zullen allen, die oprecht van harte zijnGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1.
- voetnoot2)
- De aandrang, waarmede hij smeekt, zal, zoo hoopt hij, God tot hulp bewegen. De redenen van dien aandrang volgen: zijne vijanden (v. 3) zijn talrijk, (v. 4) venijnig, (v. 5) arglistig en sluw, (v. 6) zonder vreeze Gods en vast besloten alle kwaad te plegen (v. 7), dat zij konden verzinnen. Aan die oorzaken van schrik hoopt hij ontrukt te worden.
- voetnoot3)
- Naar de Vulgaat is dit een beroep op het verleden om God tot hulp te bewegen, of de gehoopte hulp wordt profetisch als reeds verleend uitgedrukt. Hebr.: ‘bescherm mij’ enz.
- voetnoot4)
- Zij voeren een vlijmende lastertaal of wel: zij uiten moordbesluiten tegen mij. Zij spannen den boog, d.i. smeden moorddadige plannen, een voor mij bittere zaak, en zijn voor mij des te gevaarlijker, daar zij (v. 5) heimelijk en (v. 6) onverhoeds hunne pijlen op mij afschieten, d.i. mij belasteren of mijn leven belagen.
- voetnoot5)
- De onschuldige is hier David zelf, die zich onschuldig weet aan hetgeen hem ten laste gelegd wordt (zie Psalm XVII noot 18).
- voetnoot6)
- Zij vreezen noch de straffen der menschen noch de wraak van den rechtvaardigen God; zij hebben het door hen besproken plan onherroepelijk vastgesteld; zij hebben uiteengezet, hoe zij mij heimelijk strikken zullen spannen, terwijl zij, om zich zelven (of elkander) daartoe aan te moedigen, zeggen: Wie zal naar hen omzien, die wij vervolgen? Er is geen God, die zich om hen bekreunt.
- voetnoot7)
- Rijpelijk hebben zij onderzocht, welke ongerechtigheid zij in het werk kunnen stellen om mij te verderven en hebben nu hun doortrapt verzinnen ten einde gebracht.
- voetnoot8)
- Het hart, het denkvermogen (vgl. Ps. XIII noot 3), staat hier in plaats van de plannen, die het smeedt. Vermoedelijk is dus de zin: zij zijn (v. 7) ten einde en klaar met hun verzinnen en nu komt men tot (de uitvoering van) een diepdoordacht plan; maar (v. 8) God maakt hen te schande. Mogelijk heeft ook in dien zin de Septuagint: ‘een man nadert en een diep hart’ (en een diepzinnig plan)! Let men op hetgeen volgt in v. 8 enz., dan luidt dit sarcastisch. De grondtekst heeft waarschijnlijk: ‘'s menschen binnenste en hart is diep; (v. 8) maar God zal op hen (zijn pijlen) afschieten: plotseling zullen hunne wonden zijn’.
- voetnoot9)
- Hoe diepzinniger het plan van den booshartigen mensch is, des te hooger verheft, d.i. verheerlijkt, zich God door de verijdeling daarvan. Waarin die verheerlijking bestaat, zegt v. 8-11.
- voetnoot10)
- Naar het parallelisme van hetgeen volgt, is de vermoedelijke zin: hunne kracht is verlamd; de wonden, die zij slaan, zijn gering gelijk die, welke door pijlen van zwakke kinderen veroorzaakt worden (of wel: zij verwonden zich met hun eigen pijlen, gelijk kinderen zulks doen); de aanslagen hunner booze tongen zijn krachteloos tegen anderen en keeren zich tegen hen zelven. Het Hebr. kan beteekenen: ‘zij vallen; op hen komt hunne tong’.
- voetnoot11)
- Hebr. ‘allen zullen (spottend) het hoofd schudden, die hen zien’.
- voetnoot12)
- Zij verkondigen, d.i. verheerlijken Gods rechtvaardigheid, letten daarop en zien die in zijne beschikkingen.
- voetnoot13)
-
De gerechtige is hier David zelf, die onrechtvaardig vervolgd wordt, en met hem allen, die vervolging lijden om de gerechtigheid.
- Niet weinigen onder de HH. Vaders en na hen o.a. Bellarminus leggen dezen Psalm hetzij in zijne letterlijke, hetzij in typische beteekenis uit van Christus, die vóór en gedurende zijn lijden tot zijnen Vader (v. 2-3) om bijstand riep tegen zijne vijanden, welke Hem allerlei strikken spanden, Hem (v. 4-6) met hunne venijnige tongen bij Pilatus belasterden en naar een sluw verzonnen plan (v. 7 a) zijnen ondergang wilden bewerkstelligen. Christus (aldus de H. Aug. en Bellarm.) stelde zich (v. 7 b) als mensch vrijwillig bloot aan de uitvoering van dat plan, maar werd ook (v. 8) juist daarom (zie Philipp. II 8-11) als Godmensch verheven. De wonden (v. 8b), Hem door de Joden geslagen, bleken bij zijne verrijzenis onschadelijk evenals (v. 9a) al hunne lasteringen. Ontzetting (v. 9b) greep allen aan, die het godsgericht aanschouwden over Israël en Jerusalem en (v. 10a) een heilige vrees beving allen. De apostelen (v. 10b-11) verkondigen alom zijne daden, en alle gerechtigen dienen en loven Hem met blijde hoop. - Sommigen meenen, dat de Psalm betrekking heeft op Christus in vereeniging met zijne vervolgde ledematen.