De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus LXI.
|
1. In finem,
Pro Idithun, Psalmus David. |
1. Tot het einde. Voor IdithunGa naar voetnoot1). Een Psalm van David. |
2. Nonne Deo subjecta erit anima mea? ab ipso enim salutare meum. | 2. Zou mijne ziel niet onderworpen zijn aan GodGa naar voetnoot2)? Want van Hem komt mijn heil, |
3. Nam et ipse Deus meus, et salutaris meus: susceptor meus, non movebor amplius. | 3. en Hij immers is mijn God en mijn behouder, mijn beschermer; niet meer zal ik wankelenGa naar voetnoot3). |
4. Quousque irruitis in hominem? interficitis universi vos: tamquam parieti inclinato et maceriae depulsae? | 4. Hoelang stormt gij aan op eenen man, - pleegt gij moord altegader - als op eenen overhellenden wand en eenen ingestorten muurGa naar voetnoot4)? |
[pagina 170]
5. Verumtamen pretium meum cogitaverunt repellere, cucurri in siti: ore suo benedicebant, et corde suo maledicebant. | 5. Waarlijk, zij gedenken mijne waarde te verwerpenGa naar voetnoot5); - dorstig liep ikGa naar voetnoot6); - zij zegenen met hun mond en vloeken in hun hart. |
6. Verumtamen Deo subjecta esto anima mea: quoniam ab ipso patientia mea. | 6. Maar gij, o mijne ziel, wees Gode onderworpen; want van Hem komt mijne hoopGa naar voetnoot7). |
7. Quia ipse Deus meus, et salvator meus: adjutor meus, non emigrabo. | 7. Want Hij, Hij is mijn God en mijn behouder, mijn helper; geenszins zal ik vluchtenGa naar voetnoot8). |
8. In Deo salutare meum, et gloria mea: Deus auxilii mei, et spes mea in Deo est. | 8. Bij God is mijn behoud en mijne eerGa naar voetnoot9); Hij is de God van mijne hulp en mijne hoop berust op God. |
9. Sperate in eo omnis congregatio populi, effundite coram illo corda vestra: Deus adjutor noster in aeternum. | 9. Vertrouwt op Hem, gij, gansche vergadering des volks! Stort voor Hem uw harten uit. God is onze helper tot in eeuwigheid. |
10. Verumtamen vani filii hominum, mendaces filii hominum in stateris: ut decipiant ipsi de vanitate in idipsum. | 10. Waarlijk, ijdel zijn de kinderen der menschen; bedrieglijk zijn de kinderen der menschen op de weegschaal, zoodat zij misleiden, altegader wegens ijdelheidGa naar voetnoot10). |
11. Nolite sperare in iniquitate, et rapinas nolite concupiscere: divitiae si affluant, nolite cor apponere. | 11. Stelt uw vertrouwen niet op onrechtGa naar voetnoot11) en haakt niet naar roofgoed. Vloeien rijkdommen toe, zet er uw hart niet op. |
12. Semel locutus est Deus, duo haec audivi, quia potestas Dei est, | 12. Eenmaal heeft God gesproken, deze twee dingen heb ik gehoordGa naar voetnoot12): dat de macht bij God isGa naar voetnoot13), |
[pagina 171]
13. Et tibi Domine misericordia: quia tu reddes unicuique juxta opera sua. Matth. XVI 27; Rom. II 6; I Cor. III 8; Gal. VI 5. | 13. en bij U, o Heer, de goedertierenheid; want Gij vergeldt elkeen naar zijne werken. |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV 1 en XXXVIII 1.
- voetnoot2)
- Zou zij zich niet op God verlaten? Hebr.: ‘Voorwaar, mijne ziel is stil in God’. Wie overtuigd is, dat God, als de wijste en liefderijkste der vaders, alles beschikt, onderwerpt zich in alles aan zijnen wil en verbeidt met vertrouwen de uitkomst, die God hem geven zal.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘Voorwaar, slechts Hij is mijne rots en mijne hulp, mijn burcht’. De zin is waarschijnlijk: wel wankel ik (d.i. ben ik in gevaar), maar dit zal niet toenemen of te veel geschieden, want God, zoo vertrouw ik, is mijn steun.
- voetnoot4)
- De Psalmist richt zich hier tot zijne vijanden, die in grooten getale aanstormen, terwijl hij alleen staat en (vooral naar de opvatting zijner tegenstrevers) gelijk is aan een gebeukten stadsmuur, die reeds ten val neigt.
- voetnoot5)
- Zij zijn er alleen op uit om mij van mijne eer (mijne koninklijke waardigheid) te berooven. Zie v. 8.
- voetnoot6)
- Intusschen ben ik als een opgejaagd en dorstig wild; of wel: vlucht ik tot God, naar wiens hulp ik smacht. De Septuagint kan vertaald worden: zij loopen in dorst, d.i. zij vervolgen mij hevig en hijgen naar mijn bloed. Hebr.: ‘zij beminnen leugentaal’.
- voetnoot7)
- De hulp, die ik met geduld verwacht.
- voetnoot8)
- Ik zal mij niet van Hem verwijderen of (vgl. Ps. X 2) het land niet ruimen. Hebr.: ‘ik zal niet wankelen’ nl. in mijn vertrouwen of op mijnen troon.
- voetnoot9)
- Hij is de redder mijner koninklijke eer en waardigheid.
- voetnoot10)
- Of: zoodat zij bedriegen; zij zijn ijdelheid (nietigheid) al te gader. Overeenkomstig den grondtekst is de zin: inderdaad nietig en bedrieglijk zijn kleinen en grooten, zoodat zij, op de weegschaal gelegd, in de hoogte gaan voor een damp al te gader; m.a.w. zij zijn nietiger dan een damp, en wie op hen betrouwt, wordt bedrogen.
- voetnoot11)
- Op onrechtvaardig verworven goederen.
- voetnoot12)
- Eenmaal, d.i. eens voor altijd, heeft Gods onfeilbaarheid deze twee dingen gezegd (vgl. Exod. XX 5, 6). Mogelijk is het echter, dat zich hier hetzelfde voordoet als Amos I 3; Prov. VI 16 en XXX 15, 18, 21, 29; bestaat er namelijk tusschen twee versleden parallelisme en is in beide een getal uitgedrukt, dan is het getal in het eerste lid steeds eene eenheid kleiner dan dat van het tweede; beide dienen dan om een onbepaald getal aan te duiden. De zin is dan: deze door God gesproken waarheden heb ik gehoord.
- voetnoot13)
- De macht is bij God alleen en Hij openbaart die (v. 13) door zijne goedertierenheid jegens den rechtvaardige en in zijn loonen en straffen.
- De H. Augustinus en Cassiodorus leggen v. 12 uit van het eeuwig Woord, dat door den Vader slechts éénmaal is en wordt voortgebracht.