De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 168]
| |||||||||||||||
Psalmus LX.
|
1. In finem,
In hymnis David. |
1. Tot het einde. Onder de liederenGa naar voetnoot1). Van David. |
2. Exaudi Deus deprecationem meam: intende orationi meae. | 2. Verhoor, o God, mijne smeeking, geef acht op mijn gebed! |
3. A finibus terrae ad te clamavi: dum anxiaretur cor meum, in petra exaltasti me.
Deduxisti me, |
3. Van de grenzen der aarde roep ik tot UGa naar voetnoot2), terwijl mijn hart bekneld is. Op eene rots verhieft Gij mijGa naar voetnoot3).
Gij geleiddet mij, |
4. Quia factus es spes mea: turris fortitudinis a facie inimici. | 4. want Gij waart mijne hoop, een sterke toren tegen den vijand. |
5. Inhabitabo in tabernaculo tuo in saecula: protegar in velamento alarum tuarum. | 5. Wonen zal ik in uwe tent in eeuwigheid; bescherming zal ik vinden onder de beschutting uwer vleugelenGa naar voetnoot4). |
6. Quoniam tu Deus meus exaudisti orationem meam: dedisti hereditatem timentibus nomen tuum. | 6. Want Gij, mijn God, verhoordet mijn gebed; Gij gaaft een erfdeel aan wie vreezen uwen naamGa naar voetnoot5). |
7. Dies super dies regis adjicies: annos ejus usque in diem generationis et generationis. | 7. Dagen zult Gij voegen bij de dagen van den koning, jaren voor hem tot in de dagen van geslachten en geslachtenGa naar voetnoot6). |
[pagina 169]
8. Permanet in aeternum in conspectu Dei: misericordiam et veritatem ejus quis requiret? | 8. Eeuwig blijft hij voor het aangezicht van GodGa naar voetnoot7). Zijne goedertierenheid en zijne waarheid, wie zal daarnaar vorschenGa naar voetnoot8)? |
9. Sic psalmum dicam nomini tuo in saeculum saeculi: ut reddam vota mea de die in diem. | 9. ZooGa naar voetnoot9) zal ik prijzen op het psalter uwen naam altoos en immer, om mijne geloften te vervullen dag aan dag. |
- voetnoot1)
- Hebr. waarschijnlijk: ‘met snarenspel’. Zie Psalm IV 1 en VI noot 2. In den grondtekst staat achter v. 5 ‘Sela’ en behoort v. 6 dus tot de tweede strophe.
- voetnoot2)
- Vervolgd door Absalom, moest David wijken tot bijna aan de grenzen van zijn rijk, zoo ver van Jerusalem, dat hij die (wellicht) hier hyperbolisch de grenzen der aarde noemt.
- voetnoot3)
- De verleden tijd ‘exaltasti, deduxisti’ enz. staat hier (vgl. v. 4 en 6) of wel om Gods hulp in het verleden aan te duiden als grond van Davids vertrouwen, of wel in plaats van den toekomenden tijd om de zekerheid aan te duiden, waarmede God David's gebed verhooren zal. Hebr. ‘voer mij op eene rots, die voor mij te hoog is, d.i. die ik zonder uwe hulp niet kan beklimmen; m.a.w. help mij in de moeilijkheden, die ik alleen niet te boven kom.
- voetnoot4)
- Voortdurend zal ik uwe bescherming en vriendschap genieten; of: Gij zult mij naar Jerusalem terugvoeren en mijnen troon aldaar bevestigen (zie Psalm V noot 5; XIV noot 1 en XVI noot 7).
- voetnoot5)
- De grondtekst kan vertaald worden: ‘Gij gaaft mij het erfdeel van die uwen naam vreezen’, d.i. Gij gaaft mij de heerschappij over het land, beloofd aan de Israëlieten, die u kennen en vreezen.
- voetnoot6)
- Gij zult niet alleen dagen, maar jaren bij zijn dagen voegen, en wel zulke, die duren van geslacht tot geslacht. David spreekt hier van zich als van een derden persoon. De uitdrukkingen van v. 7 en 8 zijn zoo sterk, dat hij daarbij ongetwijfeld de beloften van II Reg. VII 12-16 op het oog had; in dit geval is koning hier eensluidend met koninklijken stam.
- voetnoot7)
- Aan God behaaglijk, door Hem begunstigd.
- voetnoot8)
- Niemand vermag Gods goedertierenheid en de waarheid, d.i. de trouw uit te vorschen, die den koning ten deel vallen. Of wel: niemand vorscht daarnaar, niemand vermist ze, omdat het in het oog springt, hoezeer God David en zijn huis begunstigt. Niet weinigen zien hierin den Messias bedoeld, wiens barmhartigheid en trouw ondoorgrondelijk zijn.
- voetnoot9)
- Indien Gij mij verhoort, beloof ik U dankzegging, en die zal ik U dagelijks betuigen.
- Verscheidene HH. Vaders, o.a. de HH. Augustinus en Hiëronymus, zien in dezen Psalm een gebed der Kerk; te midden harer kwellingen blijft zij vol hoop, omdat zij gebouwd is op een rots, nl. op Christus, wiens koningschap eeuwig zal duren, wiens goedheid en trouw oneindig zijn.