De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 159]
| |||||||||||||||||
Psalmus LVI.
|
1. In finem,
Ne disperdas, David in tituli inscriptionem, cum fugeret a facie Saul in speluncam. I Reg. XXII 1 et XXIV 4. |
1. Tot het eindeGa naar voetnoot1). Verderf nietGa naar voetnoot2). Van David, tot een opschrift op een gedenksteenGa naar voetnoot3), toen hij voor Saül vluchtte in de spelonkGa naar voetnoot4). |
2. Miserere mei Deus, miserere mei: quoniam in te confidit anima mea.
Et in umbra alarum tuarum sperabo, donec transeat iniquitas. |
2. Ontferm U mijner, God, ontferm U mijner, want op U vertrouwt mijne ziel.
En op de schaduw uwer vleugelen zal ik hopen, totdat de ongerechtigheid voorbijgaatGa naar voetnoot5). |
3. Clamabo ad Deum altissimum: Deum qui benefecit mihi. | 3. Ik roep tot God, den Allerhoogste, tot God, die mij weldaden schonkGa naar voetnoot6). |
4. Misit de coelo, et liberavit me: dedit in opprobrium conculcantes me.
Misit Deus misericordiam suam, et veritatem suam, |
4. Hij reikte uit den hemel en Hij redde mij; te schande maakte Hij die mij vertrapten.
God zond zijne erbarming en zijne trouwGa naar voetnoot7), |
5. Et eripuit animam meam de medio catulorum leonum: dormivi conturbatus. | 5. en Hij redde mijne ziel uit het midden van jonge leeuwen; vol kommer legde ik mij nederGa naar voetnoot8). |
[pagina 160]
Filii hominum dentes eorum arma et sagittae: et lingua eorum gladius acutus. | Zonen van menschen zijn het; hunne tanden zijn wapenen en pijlen, en hunne tong is een scherpsnijdend zwaardGa naar voetnoot9). |
6. Exaltare super coelos Deus: et in omnem terram gloria tua. | 6. Verheven wordet Gij boven de hemelen, o God, en over de geheele aarde zij uwe heerlijkheidGa naar voetnoot10)! |
7. Laqueum paraverunt pedibus meis: et incurvaverunt animam meam.
Foderunt ante faciem meam foveam: et inciderunt in eam. |
7. Eenen strik bereidden zij voor mijne voeten en zij drukten mijne ziel ter neder;
zij dolven voor mijn aanschijn eenen kuil en zij zijn er ingestort. |
8. Paratum cor meum Deus, paratum cor meum: cantabo, et psalmum dicam. | 8. Bereid is mijn hart, o God, bereid is mijn hartGa naar voetnoot11). Zingen zal ik en eenen psalm aanheffen. |
9. Exsurge gloria mea, exsurge psalterium et cithara: exsurgam diluculo. | 9. Waak op, mijne eer! Waak op, psalter en citer! Opwaken zal ik met den dageraadGa naar voetnoot12). |
10. Confitebor tibi in populis Domine: et psalmum dicam tibi in gentibus: | 10. Loven zal ik U onder de volkeren, o Heer, en U ter eere eenen psalm aanheffen onder de natiënGa naar voetnoot13). |
11. Quoniam magnificata est usque; ad coelos misericordia tua, et usque: ad nubes veritas tua. | 11. Want hoog tot aan de hemelen verheven is uwe barmhartigheid, en tot aan de wolken uwe trouw. |
12. Exaltare super coelos Deus: et super omnem terram gloria tua. | 12. Verheven wordet Gij boven de hemelen, o God, en over de geheele aarde zij uwe heerlijkheid! |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1. Vers. 8-12 van dezen Psalm wordt, eenigszins gewijzigd, herhaald in Ps. CVII 2-6.
- voetnoot2)
- Volgens sommigen naar de wijze van het lied. ‘Verderf niet’; volgens anderen is het een opschrift van liederen, waarin om verschooning en redding wordt gebeden. De inhoud van dezen Psalm, een gebed om levensbehoud, beantwoordt aan dat opschrift.
- voetnoot3)
- Zie Psalm XV noot 1.
- voetnoot4)
- Hier wordt of wel de spelonk van Odollam bedoeld (vgl. I Reg. XXII 1 en Psalm LV), waar David een schuilplaats vond, toen hij aan de Philistijnen ontsnapt was, of wel die van Engaddi (vgl. I Reg. XXIV 4 volg. en Psalm LIII), waarheen hij vluchtte na het verraad der Ziphieten.
- voetnoot5)
- De vleugelen Gods zijn het zinnebeeld zijner tegenwoordigheid, almacht en bescherming. De ongerechtigheid is of wel de onrechtvaardige vervolging, aan welke David blootstond, of het levensgevaar, dat hij liep (vgl. v. 5), of wel Saül, die de oorzaak van beide was.
- voetnoot6)
- Gods gewoonte in het verleden is hem een waarborg voor de toekomst.
- voetnoot7)
- Verdere beschrijving van Gods bijstand in het verleden, of wel dichterlijke voorstelling der toekomstige vervulling van 's dichters hoop. Barmhartig en getrouw aan zijne beloften reikt God hem een reddende hand toe. Vgl. Gen. XXIV noot 7.
- voetnoot8)
- De zin der Vulgaat is: mijne vijanden omringen mij als wilde dieren, terwijl ik uitgeput ben van kommer. De grondtekst beteekent waarschijnlijk: ‘mijne ziel is te midden van leeuwen; ik lig onder vlammenden (tusschen felle roofdieren), onder menschen, wier tanden zijn’ enz.
- voetnoot9)
- Saül en zijne handlangers zijn, als (ofschoon) zonen van menschen, boosaardig, (of wel: onmachtig tegen God, maar toch) vol van wreedheid en verraad in daden en woorden.
- voetnoot10)
- Kom mij te hulp en openbaar daardoor uwe heerlijkheid, opdat die, alom zichtbaar, ook alom geprezen worde. Dit vers wordt als refrein herhaald in v. 12 en moet misschien zijne plaats vinden achter v. 7, dat eene voortzetting is van v. 5.
- voetnoot11)
- Bereid beteekent hier naar den grondtekst zooveel als: gesterkt, getroost, vol hoop. Daarom wekt de zanger dan ook in v. 9 zijne eer, d.i. zijne ziel, op om God te prijzen, en zijne speeltuigen, die zoo langen tijd zwegen, om dien lof te begeleiden.
- voetnoot12)
- Ten gevolge en ten bewijze mijner vreugde. Hebr.: ‘ik wil den dageraad wekken’, nl. met mijn gezang.
- voetnoot13)
- Door volkeren en natiën worden hier wellicht de stammen en geslachten van Israël bedoeld, misschien ook de heidenen. Wat (v. 11) overal in zijne heerlijkheid zichtbaar is, dient (v. 12) ook overal geprezen te worden.
- De HH. Augustinus, Hilarius, Hiëronymus en na hen Dionysius Carth. en anderen brengen dezen Psalm in verband met het lijden van Christus (v. 2-7), zijne verrijzenis, zijne hemelvaart en de uitbreiding van zijn Rijk (v. 6, 9-12).