De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus LII.
|
1. In finem, Pro Maeleth intelligentiae David.
Dixit insipiens in corde suo: Non est Deus. Supra XIII 1. |
1. Tot het eindeGa naar voetnoot1). Op Maëleth. Tot onderrichtingGa naar voetnoot2). Van David.
De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. |
2. Corrupti sunt, et abominabiles facti sunt in iniquitatibus: non est qui faciat bonum. | 2. Verdorven zijn zij en afschuwelijk geworden in hunne ongerechtigheden; niemand is er, die het goede doet. |
3. Deus de coelo prospexit super filios hominum: ut videat si est intelligens, aut requirens Deum. Supra XIII 2. | 3. God blikt uit den hemel neder op de menschenzonen om uit te zien of iemand verstandig is of naar God vraagt. |
[pagina 151]
4. Omnes declinaverunt, simul inutiles facti sunt: non est qui faciat bonum, non est usque ad unum. Rom. II 12. | 4. Allen zijn afgeweken; altegader zijn ze onnut geworden; niemand is er, die het goede doet, zelfs niet een enkele. |
5. Nonne scient omnes qui operantur iniquitatem, qui devorant plebem meam ut cibum panis? | 5. Zullen zij niet altegader verstandig worden, die ongerechtigheid begaan; die mijn volk verslinden als eene bete broods? |
6. Deum non invocaverunt: illic trepidaverunt timore, ubi non erat timor.
Quoniam Deus dissipavit ossa eorum qui hominibus placent: confusi sunt, quoniam Deus sprevit eos. |
6. God roepen zij niet aan; daar sidderen zij van vrees, waar niets te vreezen is.
Want God verstrooit de beenderen van die den menschen welgevallig zijnGa naar voetnoot3); te schande worden zij, want God versmaadt hen. |
7. Quis dabit ex Sion salutare Israel? cum converterit Deus captivitatem plebis suae, exsultabit Jacob, et laetabitur Israel. | 7. Wie zal uit Sion heil aan Israël verschaffen? Als God de gevangenschap zijns volks zal hebben afgewend, zal Jacob juichen en Israël zich verblijden. |
- voetnoot1)
- Vgl. Ps. IV noot 1. Het verschil tusschen Psalm XIII en LII bestaat daarin, dat in dezen Psalm het opschrift uitvoeriger is; telkens is Heer in God veranderd; v. 3 van Psalm XIII is verkort en v. 6 gewijzigd, waarschijnlijk om dezen Psalm meer toepasselijk te maken op een bijzondere gebeurtenis, misschien op de nederlaag der Ammonieten en Moabieten onder Josaphat (vgl. II Par. XX 22), of der Assyriërs onder Ezechias.
- voetnoot2)
- Vgl. Ps. XXXI noot 1. Het ‘Maëleth’ schijnen zelfs de Zeventigen niet verstaan en daarom onvertaald gelaten te hebben. Men gist, dat het beteekent: ‘op de wijze van het lied Maëleth’, of: ‘met begeleiding van fluit- of van snarenspel’, of: ‘op klagenden toon’, of: ‘gebed in krankheid’.
- voetnoot3)
- Die namelijk niet naar God vragen, maar enkel en alleen aan de menschen zoeken te behagen. Hebr.: ‘God verstrooit de beenderen uwer belegeraars; gij maaktet (ze) te schande, want God heeft ze verworpen’.