De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 135]
| |||||||||||||||||
Psalmus XLVI.
|
1. In finem, pro filiis Core Psalmus. | 1. Tot het einde. Van de zonen van CoreGa naar voetnoot1). Een Psalm. |
2. Omnes gentes plaudite manibus: jubilate Deo in voce exsultationis. | 2. Gij volkeren al te zamen, klapt in de handen; juicht Gode toe met jubelende stemGa naar voetnoot2)! |
3. Quoniam Dominus excelsus, terribilis: Rex magnus super omnem terram. | 3. Immers de Heer is verheven, ontzaglijk, een Koning, groot over gansch de aarde. |
4. Subjecit populos nobis: et gentes sub pedibus nostris. | 4. Onderworpen heeft Hij ons volken, en heidenen aan onze voeten. |
5. Elegit nobis hereditatem suam: speciem Jacob, quam dilexit. | 5. Uitgelezen heeft Hij voor ons zijn erfdeel, het sieraad van Jacob, dat Hij bemindeGa naar voetnoot3). |
6. Ascendit Deus in jubilo: et Dominus in voco tubae. II Reg. VI 15. | 6. Opwaarts gestegen is God onder jubel, en de Heer onder bazuingeschalGa naar voetnoot4). |
7. Psallite Deo nostro, psallite: psallite Regi nostro, psallite. | 7. Prijst op het psalter onzen God! prijst! Prijst op het psalter onzen Koning! prijst! |
8. Quoniam Rex omnis terrae Deus: psallite sapienter. | 8. Want Koning der gansche aarde is God. Prijst op het psalter met beleidGa naar voetnoot5)! |
[pagina 136]
9. Regnabit Deus super gentes: Deus sedet super sedem sanctam suam. | 9. God is heerscher over de volken; God zetelt op zijnen heiligen troonGa naar voetnoot6). |
10. Principes populorum congregati sunt cum Deo Abraham: quoniam dii fortes terrae, vehementer elevati sunt. | 10. De vorsten der volken verzamelen zich bij Abraham's God; want de machtige goden der aarde, geweldig zijn zij verhevenGa naar voetnoot7). |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1 en XLI noot 3.
- voetnoot2)
- De reden dezer aansporing is, dat God zich (v. 3) als Opperheer getoond heeft, toen Hij (v. 4) aan Israël de overwinning schonk en het zoo (v. 5) in het bezit van zijn erfdeel bevestigde. De zanger roept al de volkeren op, omdat God door de wonderbare redding van zijn volk de redding van alle volkeren voorbereidt. De zegepraal, thans door Israël behaald, is een voorafbeelding en voorbereiding der zegepraal van den Messias, den Verlosser van alle volken, die Hem (v. 10) met Abraham's zonen als zoodanig zullen toejuichen en huldigen.
- voetnoot3)
- Het beloofde land was Gods bijzonder rijk en erfdeel, het van Hem beminde sieraad of kleinood, door Hem eertijds voor de kinderen van Jacob uitgekozen en hun door de laatste overwinningen als opnieuw geschonken.
- voetnoot4)
- God ging in zegepraal met de Ark op naar de heilige stede te Jerusalem; of wel: God, die uit den hooge nederdaalde om ons te helpen, keerde na de overwinning zegepralend daarheen terug.
- voetnoot5)
- Zingt en speelt, niet met heidensche uitzinnigheid, maar met verstand en hart, ter eere Gods, tot onderricht en opwekking der toehoorders.
- voetnoot6)
- Boven de Ark; of wel: in den hemel.
- voetnoot7)
- De profeet ziet zijn verlangen van v. 2 vervuld: de bekeerde heidensche vorsten vergaderen om zich (met Israël) aan Abraham's God aan te sluiten; want ook aan die goden, d.i. machtigen, der aarde zal de eer te beurt vallen, verheven te worden tot het deelgenootschap aan het Godsrijk. De grondtekst heeft hier: ‘De vorsten der volken verzamelen zich, een volk van Abraham's God; want van God zijn de schilden (d.i. de vorsten) der aarde; verheven is Hij zeer hoog.’ Sommigen meenen, dat door de ‘vorsten’ en ‘de schilden’ niet de heidenen, maar de hoofden der Israëlietische stammen aangeduid worden.
- De HH. Vaders en niet minder de oude rabbijnen zagen, zoo niet in den letterlijken, dan toch in den typischen zin van dezen Psalm eene voorspelling over den Messias. Deze zal zich doen kennen als Heer en Koning (v. 3); Hij zal alle volkeren der aarde onderwerpen aan zijne Kerk (v. 4), die Hij als zijn erfdeel bemint (v. 5); dan stijgt Hij ten hemel, verheerlijkt door engelen en menschen (v. 6-8), om vervolgens door de bekeering der heidenen (v. 9-10) zijn Rijk uit te breiden over de geheele aarde.