De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XLV.
|
1. In finem, filiis Core pro arcanis, Psalmus. | 1. Tot het einde. Van de zonen van CoreGa naar voetnoot1). Voor de verborgenhedenGa naar voetnoot2). Psalm. |
2. Deus noster refugium, et virtus: adjutor in tribulationibus, quae invenerunt nos nimis. | 2. Onze God is eene toevlucht en een sterkte, een helper in de nooden, die ons overvallen bovenmateGa naar voetnoot3). |
3. Propterea non timebimus dum turbabitur terra: et transferentur montes in cor maris. | 3. Daarom vreezen wij niet, als de aarde wordt geschokt en bergen zich verplaatsen in het hart der zeeGa naar voetnoot4). |
4. Sonuerunt, et turbatae sunt aquae eorum: conturbati sunt montes in fortitudine ejus. | 4. Hare wateren bruisen en woelen; de gebergten sidderen door haar geweldGa naar voetnoot5). |
5. Fluminis impetus laetificat civitatem Dei: sanctificavit tabernaculum suum Altissimus. | 5. Het aanstormen des strooms verblijdt de stad van God: geheiligd heeft de Allerhoogste zijne woontentGa naar voetnoot6). |
[pagina 134]
6. Deus in medio ejus, non commovebitur: adjuvabit eam Deus mane diluculo. | 6. God is in haar midden; zij zal niet wankelen; God zal haar helpen bij het eerste morgenlichtGa naar voetnoot7). |
7. Conturbatae sunt gentes, et inclinata sunt regna: dedit vocem suam, mota est terra. | 7. In ontzetting waren volken, en koninkrijken wankelden. Hij verhief zijn stem: de aarde sidderdeGa naar voetnoot8). |
8. Dominus virtutum nobiscum: susceptor noster Deus Jacob. | 8. De Heer der legermachten is met ons; onze beschermer is de God van Jacob. |
9. Venite, et videte opera Domini, quae posuit prodigia super terram: | 9. Komt en ziet des Heeren werken, wonderen, die Hij wrocht op aardeGa naar voetnoot9): |
10. Auferens bella usque ad finem terrae.
Arcum conteret, et confringet arma: et scuta comburet igni: |
10. Hij verbant de oorlogen tot aan des aardrijks eindeGa naar voetnoot10).
Den boog verbrijzelt Hij en Hij verbreekt de wapenen, en de beukelaars verbrandt hij in het vuur. |
11. Vacate, et videte quoniam ego sum Deus: exaltabor in gentibus, et exaltabor in terra. | 11. Laat af en ziet in, dat Ik God ben; verheerlijkt zal Ik worden bij de volken en verheerlijkt op de aardeGa naar voetnoot11). |
12. Dominus virtutum nobiscum: susceptor noster Deus Jacob. | 12. De Heer der legermachten is met ons; onze beschermer is de God van Jacob. |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1 en XLI noot 3.
- voetnoot2)
- Volgens de HH. Vaders: Over de geheimen van de menschwording of van de bestiering der Kerk door God. Naar het Hebr.: Voor meisjesstemmen (kinderstemmen). Vgl. Psalm IX noot 2.
- voetnoot3)
- Bovenmate kan, vooral naar den grondtekst, ook bij helper behooren.
- voetnoot4)
- Zelfs in de grootste gevaren. Deze worden door den Psalmist voorgesteld onder het beeld van eene aardbeving en eenen zeestorm. De aardbeving duidt waarschijnlijk hier den ondergang van staten en volken aan; de hooge zee, die de kusten beukt, de vijandelijke legers, die het land bestoken.
- voetnoot5)
- Hebr.: als hare wateren enz.; d.i. toch vreezen wij niet. De Septuagint heeft in v. 3 ‘zeeën’; vandaar het meervoud ‘eorum’. Sommigen verbinden v. 4 en 5; de zin is dan: de zee stond hol en zij beukte de bergen; maar het onstuimig aanrollende water bracht vreugde aan de stad Gods.
- voetnoot6)
- Naar de Septuagint schijnt de zin hier te zijn: als een stroom kwam het vijandelijk leger aanstorten; maar juist dat verstrekte aan Jerusalem tot blijdschap: wonderbaar toch werd de stad, Gods heilige woonplaats, door Hem tegen ontheiliging gevrijwaard. Hebr.: ‘Een stroom: zijne beken verblijden de Gods-stad, het heiligdom der woning van den Allerhoogste’; d.i. terwijl elders alles vernield; wordt, is God voor Jerusalem als een weldadige stroom. Zijne zegeningen verspreiden zich als bij beken door de stad; immers deze is zijne woonplaats; Hij vertoeft er om ze als zijne woning te heiligen en onaantastbaar te maken.
- voetnoot7)
- Spoedig. Vgl. IV Reg. XIX 35.
- voetnoot8)
- Staatkundige (door de Assyriërs veroorzaakte?) gebeurtenissen verspreidden alom ontzetting; heidensche rijken gingen ten gronde; ook Israël was zijnen ondergang nabij: daar liet God zijne stem, d.i. zijnen donder, hooren, m.a.w. Hij liet zijn strafgericht (tegen Sennacherib?) ten schrik voor geheel de aarde verkondigen en uitvoeren.
- voetnoot9)
- Deze uitnoodiging is gericht tot Joden en heidenen.
- voetnoot10)
- Hij schenkt vrede aan de geheele aarde; of wel: aan geheel het Heilig Land. Deze gedachte wordt nog eens bevestigd door hetgeen volgt. Voor boog en wapenen heeft het Hebr. ‘lans’ en ‘legerwagens’.
- voetnoot11)
- Eene aanmaning tot de heidenen gericht, om af te laten van den strijd tegen God en de zijnen; vervolgens een voorspelling van een algemeen Godsrijk of van de uitoefening en verheerlijking der goddelijke almacht bij de volken der aarde, of misschien: bij de heidenen en in Palestina.
- De HH. Vaders, o.a. Basilius, Chrysostomus, Augustinus, vinden in dezen Psalm geheimzinnig den strijd voorspeld, dien de Kerk, vooral bij haren aanvang, zou te doorstaan hebben, maar in welken zij ook zou zegepralen. Zij is de stad Gods (v. 5), die verheugd wordt door den stroom der evangelie-verkondiging (Aug., Athan.) en der genaden (Chrys.), die haar toevloeien; met haar is God tot aan het einde der tijden.