De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 129]
| |||||||||||||||||
Psalmus XLIV.
|
1. In finem, pro iis, qui commutabuntur, filiis Core, ad intellectum, Canticum pro dilecto. | 1. Tot het eindeGa naar voetnoot1). Voor hen die veranderd zullen wordenGa naar voetnoot2). Van de zonen van Core; tot onderrichtingGa naar voetnoot3). Een gezang voor den bemindeGa naar voetnoot4). |
2. Eructavit cor meum verbum bonum: dico ego opera mea regi.
Lingua mea calamus scribae, velociter scribentis: |
2. Mijn hart galmt een goed woord uit; ik uit mijn werken voor den KoningGa naar voetnoot5).
Mijne tong is eene rieten pen van eenen vluggen schrijverGa naar voetnoot6). |
3. Speciosus forma prae filiis hominum, diffusa est gratia in labiis | 3. Schoon van gestalte zijt Gij boven de menschenzonen; uitgego- |
[pagina 130]
tuis: propterea benedixit te Deus in aeternum. | ten is bevalligheid op uwe lippenGa naar voetnoot7); daarom heeft God voor eeuwig U gezegendGa naar voetnoot8). |
4. Accingere gladio tuo super femur tuum, potentissime, | 4. Gord uw zwaard om uwe heup, o AllermachtigsteGa naar voetnoot9)! |
5. Specie tua et pulchritudine tua intende, prospere procede, et regna,
Propter veritatem et mansuetudinem, et justitiam: et deducet te mirabiliter dextera tua. |
5. In uwe bekoorlijkheid en uwe schoonheid maak U op, ruk met geluk vooruit en heerschGa naar voetnoot10)
voor waarheid en zachtmoedigheid en recht; en wonderbaar zal U geleiden uwe rechterhand. |
6. Sagittae tuae acutae, populi sub te cadent, in corda inimicorum regis. | 6. Uwe pijlen, zij zijn scherp - volken zullen vallen onder U - voor de harten van de vijanden des KoningsGa naar voetnoot11). |
7. Sedes tua Deus in saeculum sae- | 7. Uw troon, GodGa naar voetnoot12), staat voor |
[pagina 131]
culi: virga directionis virga regni tui. Hebr. I 8. | immer en voor eeuwig; een schepter van gerechtigheid is de schepter van uw rijkGa naar voetnoot13). |
8. Dilexisti justitiam, et odisti iniquitatem: propterea unxit te Deus Deus tuus oleo laetitiae prae consortibus tuis. | 8. Lief hadt Gij rechtvaardigheid, en Gij haattet rechtsverkrachting; daarom heeft U, o God, uw God gezalfd met vreugde-olie boven uw genootenGa naar voetnoot14). |
9. Myrrha, et gutta, et casia a vestimentis tuis, a domibus eburneis: ex quibus delectaverunt te | 9. Myrrhe en aloë en kassie (geuren) uit uw kleederenGa naar voetnoot15), uit de elpenbeenen huizen, uit welke U geneugten schenken |
10. Filiae pegum in honore tuo.
Astitit regina ad dextris tuis in vestitu deaurato: circumdata varietate. |
10. koningsdochters in uw eereGa naar voetnoot16).
De koningin staat aan uw rechterhand in een gewaad doorwerkt met goud, met bonten tooi ommanteldGa naar voetnoot17). - |
[pagina 132]
11. Audi filia, et vide, et inclina aurem tuam: et obliviscere populum tuum, et domum patris tui. | 11. Hoor, o dochter, en aanschouw, en neig uw oor, en vergeet uw volk en het huis uws vaders: |
12. Et concupiscet rex decorem tuum: quoniam ipse est Dominus Deus tuus, et adorabunt eum. | 12. en begeeren zal de Koning uwe schoonheidGa naar voetnoot18); want Hij, Hij is de Heer, uw God, en Hem zal men aanbiddenGa naar voetnoot19). |
13. Et filiae Tyri in muneribus vultum tuum deprecabuntur: omnes divites plebis. | 13. En Tyrus' dochters zullen met geschenken uw gelaat verbidden, en alle rijken van het volkGa naar voetnoot20). |
14. Omnis gloria ejus filiae regis ab intus, in fimbriis aureis | 14. Alle heerlijkheid der koningsdochter is inwendigGa naar voetnoot21); in een gewaad met gouden zoom is zij |
15. Circumamicta varietatibus.
Adducentur regi virgines post eam: proximae ejus afferentur tibi. |
15. met bonten tooi ommanteld.
Geleid tot den Koning worden maagden achter haar; haar gezellinnen worden opgeleid tot UGa naar voetnoot22). |
16. Afferentur in laetitia et exsultatione: adducentur in templum regis. | 16. Zij worden opgeleid in blijdschap en gejubel, geleid in het paleis des Konings. |
17. Pro patribus tuis nati sunt tibi filii: constitues eos principes super omnem terram. | 17. In plaats van uwe vaderen worden zonen U geboren; Gij zult hen tot vorsten aanstellen over geheel de aardeGa naar voetnoot23). |
18. Memores erunt nominis tui in | 18. Zij zullen uwen naam gedach- |
[pagina 133]
omni generatione et generationem.
Propterea populi confitebuntur tibi in aeternum: et in saeculum saeculi. |
tig wezen van geslacht tot geslacht.
Daarom zullen U de volken prijzen altoos, immer en in eeuwigheid. |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1. Bijna alle katholieke Schriftverklaarders meenen, dat deze Psalm in den letterlijken zin van Christus en zijne Kerk handelt. Dat de Messias bedoeld wordt, blijkt uit den profetischen toon van den Psalm, uit den inhoud vooral van v. 15-18, uit de toekenning van den Godsnaam aan den bruidegom, uit de opvatting der Septuagint en die der Joden ten tijde van Christus, uit Hebr. I 8-9, waar v. 7-8 wordt aangehaald, en uit het eenparig gevoelen der HH. Vaders.
- voetnoot2)
- Naar de HH. Vaders: voor het menschdom, dat veranderd zal worden bij de komst van den Verlosser; of: voor de zielen, die veranderd zullen worden door het doopsel en de genade; of wel: voor degenen, die geroepen zijn tot de verandering der verrijzenis. Hebr.: ‘Op de leliën’, d.i. waarschijnlijk: naar de zangwijze van het lied ‘De leliën’. Anderen vinden in ‘de leliën’ de maagden of bruiden aangeduid.
- voetnoot3)
- Zie Psalm XLI noot 2 en 3.
- voetnoot4)
- De beminde is hier waarschijnlijk de bruidegom, tot wiens eer de Psalm wordt aangeheven. Hebr.: ‘Lied der liefelijkheden’ (lied der liefde, minnelied).
- voetnoot5)
- Een gezang over een voortreffelijk onderwerp welt op uit mijn hart en onder dien aandrang uit ik mijne werken, d.i. wijd ik al mijn doen en laten, en bepaaldelijk deze dichtregelen den Messias-Koning.
- voetnoot6)
- De gedachten, die onder hooger ingeving uit mijn binnenste opwellen, ontstroomen in eenen vloed van woorden aan mijne tong, gelijk de letters uit de pen van eenen vluggen schrijver.
- voetnoot7)
- Schoonheid is de eerste hoedanigheid van den Bruidegom. De lichamelijke schoonheid van den Messias kwam tot hare volmaaktheid in zijne verheerlijking. Zij was eene afspiegeling van de innerlijke schoonheid zijner ziel en van de oneindige schoonheid zijner goddelijke natuur. Deze laatste wordt hier voornamelijk bedoeld. De bevalligheid zijner lippen is die van zijn gelaat of die der woorden, welke van zijne lippen vloeien.
- voetnoot8)
- Daarom, d.i. dientengevolge, werdt Gij, de Messias, door uwen Vader gezegend en verheerlijkt. De aanneming der menschelijke natuur en datgene wat Hij als Godmensch daarin schoons gezegd en gewrocht heeft, verstrekte den Messias tot verheerlijking en zegen (Philipp. II 6-11). Die zegen zou vooreerst (v. 4-6) bestaan in de uitbreiding zijner heerschappij, en vervolgens (v. 7) in hare eeuwige bestendiging. Sommigen zien in daarom heeft God enz. de oorzaak van het voorafgaande uitgedrukt; de zin is dan: schoon en bevallig zijt Gij in woorden en werken; tot dat doel heeft God in uwen goddelijken persoon de natuur van het Woord met uwe menschelijke natuur voor immer vereenigd.
- voetnoot9)
- Hier is geen sprake van eenen onmiddellijk te beginnen veldtocht; ook is in v. 4-5 geen bloote wensch, maar de voorspelling uitgedrukt, dat de Messias, voorgesteld onder het beeld van een heldhaftig koning, de vijanden van zijn Rijk zal overwinnen, als vorst (v. 5) de heerschappij voeren en deze wonderdadig zal uitbreiden.
- voetnoot10)
- Het ‘intende’ der Vulgaat is hier niet duidelijk. Waarschijnlijk wordt de bruidegom uitgenoodigd om zijnen zegetocht te beginnen of om zijnen boog te spannen. Vgl. v. 6. De zin der Vulgaat is dus: Overwin en heersch krachtens uwe majesteit tot verdediging en bevestiging der waarheid, (misschien: ter vervulling der beloften), ter opbeuring der onderdrukte zachtmoedigen en tot handhaving van het recht, en groote dingen zult Gij alom volvoeren, geleid als Gij wordt door uwe macht. De grondtekst heeft: ‘omgord om de heup, o held, uw zwaard, uwen glans en uwe heerlijkheid; en in uwe heerlijkheid dring vooruit; rijd (d.i. op uwen strijdwagen) ter wille der trouw en der zachtmoedige gerechtigheid; en wonderdaden zal U leeren (d.i. doen zien) uwe rechterhand’.
- voetnoot11)
- Uwe scherpe pijlen raken de vijanden uwer goddelijke majesteit in het hart en geheele volken zullen onder uwe slagen bezwijken. Een treffend beeld der geestelijke overwinningen van den Messias (vgl. Psalm II 9). De snelheid der zegepraal wordt levendig voorgesteld door den dichterlijken bouw van het vers: het gevolg wordt reeds vóór de oorzaak uitgedrukt.
- voetnoot12)
- Blijkens alle oude vertalingen staat God hier in den vocatief. Nadat de Koning geroemd is om zijne schoonheid en macht, wordt Hij hier als God aangesproken en wordt in v. 8 van zijne zalving gewag gemaakt; die God-Koning kan geen andere zijn dan de Messias. De apostel haalt Hebr. I 8 volg. deze plaats aan ten bewijze der godheid van Christus.
- voetnoot13)
- Gij voert den schepter met recht en ter bevordering der gerechtigheid.
- voetnoot14)
- Een zinspeling op de geurige vloeistoffen, waarmede men den bruidegom of den koning of ook wel de gasten bij het blijde feestmaal placht te zalven. De zin is: omdat Gij, o Messias, door uw leven en uwen dood blijken hebt gegeven van uwe liefde tot de gerechtigheid en uwen haat tegen de zonde, zal de hemelsche Vader U de geneugten der bruiloft schenken. Door deze bruiloft wordt dan zijne vereeniging met de koningin en de koningsdochters (v. 10) bedoeld of wel zijne vereeniging met den Vader, zijne verheffing en heerschappij in den hemel (v. 7). Hierin overtreft Hij zijn genooten, d.i. alle andere menschen, die als ware koningen door de genade en in de glorie met God vereenigd worden. - Volgens sommigen beteekent daarom ook hier: tot dat doel. De zin is dan: daartoe heeft God U gezalfd met den H. Geest. De olie, het symbool dier zalving, wordt dan vreugde-olie genoemd, omdat de H. Geest vergezeld is van zijne gaven, tot welke bij uitstek de vreugde behoort. Die gaven werden in hare volheid met en door den H. Geest aan de menschelijke natuur van Christus medegedeeld om Hem tot het Messias-ambt bekwaam te maken; die zalving maakte Hem tegelijker tijd tot profeet, priester en koning. Daarin overtreft Hij zijne genooten in dat drievoudig ambt en al degenen, die als aangenomen kinderen Gods en als ledematen van Christus hun aandeel ‘ontvangen van zijne volheid’ (Joan. I 16).
- voetnoot15)
- De myrrhe, een soort van gomhars, werd droog, als reukwerk, of vloeibaar, als zalf gebruikt. Door aloë wordt hier waarschijnlijk de vloeibare balsem bedoeld, die van de storax officin. komt. De kassie is waarschijnlijk een aftreksel van de drooge schors van cassia cinnamomea, een soort van wilden kaneelboom. Hier wordt de geur der genaden, deugden en verdiensten bedoeld, die van de kleederen, d.i. de menschelijke natuur van den Messias, uitgaat en zich alom verspreidt.
- voetnoot16)
- Die geur verspreidt zich ook uit de met elpenbeen versierde paleizen, van waar uit uwe bruiden zich tot uw genoegen vertoonen te midden der eer, die Gij geniet, of: in het eerekleed, dat zij van U ontvingen. Door die paleizen worden dan volgens sommigen de afzonderlijke Kerken bedoeld, welker geloovigen den Messias verheerlijken met hulp der genaden, die zij van Hem ontvingen. Naar de Septuagint zou de zin kunnen zijn: Uw kleederen geuren van reukwerk, uit elpenbeenen vaten (huisjes) uitgegoten, uit welke koningsdochters uw eerekleed tot uw geneugten welriekend gemaakt hebben. De grondtekst heeft: ‘Myrrhe en aloë en kassie zijn al uwe kleederen; uit elpenbeenen paleizen verheugt U snarenspel; koningsdochters zijn onder uwe dierbaren; aan uwe rechterhand staat de koningin in goud van Ophir’.
- voetnoot17)
- Door de koningin wordt het bekeerde Israël bedoeld, daaronder inzonderheid, als de verhevenste dochter van Israël, de H. Maagd en de Apostelen, m.a.w. de aanvankelijke Kerk. Het goud en de veelkleurigheid van haar gewaad duiden hare veelsoortige voorrechten, deugden enz. aan. De lofspraak op de koningin wordt nu onderbroken door een aansporing en voorspelling, welke de Psalmist in v. 11-13 tot haar richt: hij zet haar aan om alles ten offer te brengen aan hare liefde tot den Koning, die zulks (v. 12) des te meer verdient, daar Hij de God is, dien men dient te aanbidden.
- voetnoot18)
- Deze belofte is hier tusschen de opwekking en de beweegreden daarvan (want Hij enz.) ingeschoven. De schoonheid der bruid is inwendig, zooals blijkt uit v. 11, en bestaat in hare liefde, offervaardigheid enz.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘want Hij is uw Heer; aanbid Hem’.
- voetnoot20)
- De zin is: Gij zult macht hebben in het rijk der genade; de dochters van Tyrus, d.i. de heidenen, en de rijken van het volk, d.i. der Joden (of der Tyriërs), die zich tot den Messias bekeeren, zullen uwe gunsten deelachtig willen worden.
- voetnoot21)
- De zin is: gelijk zulks de Oostersche vrouwen plegen te doen, ontvouwt de koningin gansch hare schoonheid en pracht binnen de muren van het paleis, waar zij als bruid staat, ommanteld enz. De Kerk is schoon, ook voor hen, die zich buiten haar bevinden; maar de glans van het bovennatuurlijk leven der genade, dat zij bezit en mededeelt, wordt ten volle slechts door hare kinderen aanschouwd.
- voetnoot22)
- Tot bij U, o Koning. De maagden achter haar zijn dezelfde als haar gezellinnen, m.a.w. de geloovigen der afzonderlijken Kerken. Het Hebr. luidt: ‘in gestikte kleederen wordt zij tot den Koning geleid; maagden achter haar’ enz.
- voetnoot23)
- Uit den grondtekst blijkt, dat hier het woord gericht wordt tot den Bruidegom; bij de bruiloft wordt Hem een talrijke nakomelingschap toegewenscht. Vgl. Gen. XXIV 60. De zin is: uwe vaderen (Abraham, David enz.) waren roemrijke vorsten van het Joodsche volk; doch door uwe Kerk zult Gij niet slechts uit het volk der Joden, maar uit alle volkeren geestelijke zonen hebben, die als even zoovele vorsten zullen zijn.