De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XLII.
|
1. Psalmus David.
Judica me Deus, et discerne causam meam de gente non sancta, ab homine iniquo, et doloso erue me. |
1. Een Psalm van DavidGa naar voetnoot1).
Recht mij, o God, en beslecht mijn pleitzaak tegen een onheilig volk; aan den ongerechtigen en arglistigen man ontruk mijGa naar voetnoot2)! |
2. Quia tu es Deus fortitudo mea: quare me repulisti? et quare tristis incedo, dum affligit me inimicus? | 2. Want Gij, o God, zijt mijne sterkte: waarom verstoot Gij mij, en waarom wandel ik vol droefenis, terwijl de vijand mij verdruktGa naar voetnoot3)? |
[pagina 125]
3. Emitte lucem tuam et veritatem tuam: ipsa me deduxerunt, et adduxerunt in montem sanctum tuum, et in tabernacula tua. | 3. Zend uw licht en uwe waarheid; deze geleiden mij en brengen mij op uwen heiligen berg en in uwe tentenGa naar voetnoot4). |
4. Et introibo ad altare Dei: ad Deum, qui laetificat juventutem meam.
Confitebor tibi in cithara Deus Deus meus: |
4. En binnentreden zal ik tot het altaar Gods, tot God, die mijne jeugd verblijdtGa naar voetnoot5).
Ik zal U loven op de citer, God, mijn God! |
5. Quare tristis es anima mea? et quare conturbas me?
Spera in Deo, quoniam adhuc confitebor illi: salutare vultus mei, et Deus meus. |
5. Waarom zijt gij bedroefd, mijn ziel, en waarom doet gij mij ontstellen?
Betrouw op God, want ik zal Hem nog prijzen: Heil mijns aanschijns en mijn God. |
- voetnoot1)
- Dit opschrift ontbreekt in het Hebreeuwsch.
- voetnoot2)
- Hebr. ‘strijd mijnen strijd (en bevrijd mij) van een onheilig volk’ (d.i. van de onrechtvaardige en arglistige goddeloozen). Misschien worden door den man Absalom, door het onheilig volk diens aanhangers bedoeld.
- voetnoot3)
- Eerbiedige klacht eener ziel, die op God, hare sterkte, vertrouwt en in vrome overdrijving zegt, dat Hij haar verstoot, omdat Hij talmt met zijne hulp. God doet zulks dikwijls, opdat wij onze hulpbehoevendheid inzien, ons voor Hem vernederen en ons met inniger verlangen tot Hem wenden.
- voetnoot4)
- Het licht Gods is zijne genade en hulp; de waarheid Gods zijn de bewijzen van zijne trouw in het vervullen zijner beloften. - Herhaaldelijk wordt in de H. Schrift het perfectum gebruikt om eene toekomstige gebeurtenis (profetisch) als reeds geschied voor te stellen. Bovendien wordt in het Psalter der Septuagint en Vulgaat dikwijls een andere tijd gebezigd, dan die, welke klaarblijkelijk door het zinverband gevorderd wordt. De reden daarvan is, dat de twee vormen, die in het Hebreeuwsch dienen om alle tijden uit te drukken, door de Zeventigen dikwijls geheel en al letterlijk werden vertaald. - Grondtekst en samenhang wijzen hier op iets, wat bestendig geschiedt en dus ook in de toekomst geschieden zal.
- voetnoot5)
- Dan zal ik mijne dankoffers opdragen aan God, die weleer vreugde schonk aan mijne jeugd, of: die mij door zijne gunst de vreugden der jeugd doet genieten. Hebr.: ‘tot God, de blijdschap mijner vreugde’, d.i. mijne innige vreugde.
- Het innig verlangen naar Gods aanbiddelijke tegenwoordigheid, dat zich met eene heilige vrees in dezen Psalm lucht geeft, maakte hem, naar de opvatting der Kerk, tot een passend gebed voor den priester, die het ontzaglijk H. Offer gaat opdragen