De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||
Psalmus XXXIII.
|
1. Davidi, cum immutavit vultum suum coram Achimelech, et dimisit eum, et abiit. I Reg. XXI. | 1. Van David, toen hij zijn gelaat veranderd had bij Achimelech, en deze hem vrijliet en hij heengingGa naar voetnoot1). |
2. Benedicam Dominum in omni tempore: semper laus ejus in ore meo. | 2. Verheerlijken wil ik den Heer ten allen tijde; gestadig zij zijn lof in mijnen mondGa naar voetnoot2). |
3. In Domino laudabitur anima mea: audiant mansueti, et laetentur. | 3. In den Heer roemt mijne ziel; dat de zachtmoedigen het hooren en zich verheugenGa naar voetnoot3)! |
4. Magnificate Dominum mecum: et exaltemus nomen ejus in idipsum. | 4. Maakt groot den Heer met mij, en verheffen wij te gader zijnen naamGa naar voetnoot4). |
5. Exquisivi Dominum, et exaudivit me: et ex omnibus tribulationibus meis eripuit me. | 5. Ik zocht den Heer, en Hij verhoorde mij, en uit al mijn nooden heeft Hij mij verlost. |
6. Accedite ad eum, et illuminamini: et facies vestrae non confundentur. | 6. Treedt naderbij tot Hem en wordt verlicht, en uwe aangezichten zullen niet beschaamd wordenGa naar voetnoot5). |
7. Iste pauper clamavit, et Dominus | 7. Die schamele daar riep, en |
[pagina 97]
exaudivit eum: et de omnibus tribulationibus ejus salvavit eum. | de Heer verhoorde hem, en uit al zijn nooden heeft Hij hem verlost. |
8. Immittet Angelus Domini in circuitu timentium eum: et eripiet eos. | 8. Nederdalen zal des Heeren engel rondom degenen, die Hem vreezen, en verlossen zal hij henGa naar voetnoot6). |
9. Gustate, et videte quoniam suavis est Dominus: beatus vir, qui sperat in eo. | 9. Smaakt en ziet, dat de Heer goedertieren is. Gelukkig de man, die zijn vertrouwen stelt op HemGa naar voetnoot7)! |
10. Timete Dominum omnes sancti ejus: quoniam non est inopia timentibus eum. | 10. Vreest den Heer, gij, zijne heiligen allen; want geen gebrek is er voor die Hem vreezenGa naar voetnoot8). |
11. Divites eguerunt et esurierunt: inquirentes autem Dominum non minuentur omni bono. Luc. I 53. | 11. Rijken lijden nood en honger; maar wie den Heer zoeken, komen niet te kort aan eenig goedGa naar voetnoot9). |
12. Venite filii, audite me: timorem Domini docebo vos. | 12. Komt, o kinderen, hoort mij aan; de vrees des Heeren zal ik u doen kennenGa naar voetnoot10). |
13. Quis est homo qui vult vitam: diligit dies videre bonos? I Petr. III 10. | 13. Wie is de man, die naar het leven haakt, die goede dagen wenscht te zienGa naar voetnoot11)? |
14. Prohibe linguam tuam a malo: et labia tua ne loquantur dolum. | 14. Weerhoud uwe tong van het kwaad, en laat uwe lippen geene arglist spreken. |
15. Diverte a malo, et fac bonum: inquire pacem, et persequere eam. | 15. Wend u van het kwade af en doe het goede; zoek den vrede en jaag hem na. |
16. Oculi Domini super justos: et aures ejus in preces eorum. Eccli. XV 20; Hebr. IV 13. | 16. Des Heeren oogen zijn gericht op de gerechtigenGa naar voetnoot12), en zijne ooren naar hunne gebeden; |
[pagina 98]
17. Vultus autem Domini super facientes mala: ut perdat de terra memoriam eorum. | 17. maar het aangezicht des Heeren is tegen hen, die kwaad doen, om hunne nagedachtenis van de aarde te verdelgen. |
18. Clamaverunt justi, et Dominus exaudivit eos: et ex omnibus tribulationibus eorum liberavit eos. | 18. De gerechtigen roepen en de Heer verhoort hen, en uit al hun nooden redt Hij hen. |
19. Juxta est Dominus iis, qui tribulato sunt corde: et humiles spiritu salvabit. | 19. Nabij is de Heer aan die bedrukt van harte zijn, en de terneergeslagenen van geest zal Hij verlossenGa naar voetnoot13). |
20. Multae tribulationes justorum: et de omnibus his liberabit eos Dominus. | 20. Talrijk zijn de nooden der gerechtigen, en uit alle deze zal de Heer hen redden. |
21. Custodit Dominus omnia ossa eorum: unum ex his non conteretur. | 21. De Heer behoedt al hunne beenderen; niet één daarvan zal gebroken wordenGa naar voetnoot14). |
22. Mors peccatorum pessima: et qui oderunt justum delinquent. | 22. De dood der goddeloozen is rampzalig; en die den gerechtige haten, zondigenGa naar voetnoot15). |
23. Redimet Dominus animas servorum suorum: et non delinquent omnes qui sperant in eo. | 23. Redden zal de Heer de zielen zijner knechten, en niet zondigen zullen allen, die op Hem vertrouwenGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- In den grondtekst is deze Psalm alphabetisch. Het opschrift verwijst naar hetgeen volgens I Reg. XXI 11-15 met David gebeurde in het gebied van Achis, koning van Geth. Om aan het levensgevaar te ontsnappen, dat hem daar bedreigde, veranderde David zijn gelaat (Hebr.: zijn verstand), d.i. veinsde hij krankzinnigheid, zoodat Achis hem ongedeerd liet gaan. In plaats van Achimelech hebben de grondtekst, de Septuagint en vele handschriften der Vulgaat ‘Abimelech’ (d.i. Vader koning), waarschijnlijk de gebruikelijke koningstitel bij de Philistijnen, evenals ‘Pharao’ bij de Egyptenaren.
- voetnoot2)
- In zijne wonderbare redding erkent David de hand van God, dien hij (v. 5) aangeroepen had. Wie inderdaad overtuigd is, dat God hem altijd en in alles bijstaat, acht zich ook verplicht om God ten allen tijde door woord en daad te verheerlijken en (v. 3 en 4) anderen daartoe aan te sporen.
- voetnoot3)
- De zachtmoedigen zijn hier de vromen, die in hunne verdrukking geduldig blijven, omdat zij op God vertrouwen.
- voetnoot4)
- Vgl. Ps. XXIX noot 2.
- voetnoot5)
- Ziet uit naar Gods hulp, roept die in, en gij zult verlicht worden, d.i. Gods aanschijn zal u zijn licht, nl. zijne genade en hulp, mededeelen, zoodat gij in uwe verwachting niet bedrogen wordt, evenmin als zulks mij, dien schamele (v. 7), d.i. dien armen vervolgde, of, meer algemeen, eenen arme geschiedde. Hebr.: ‘zij zien naar Hem en worden verlicht, en hunne aangezichten bloosden niet’; d.i. al wie naar Hem ziet wordt verlicht. Wie zich in den geest des geloofs in Gods tegenwoordigheid houdt, die ontvangt van Hem bovennatuurlijken troost, verlichting en hulp.
- voetnoot6)
- Het ‘immittet’ (d.i. se) der Vulgaat kan slechts nederdalen beteekenen; de Septuagint kan vertaald worden door ‘nederdalen’ of door ‘legeren’. Hebr.: ‘de engel des Heeren slaat zijn leger neder om hen’ enz. De zin is dus: Gods engel (of een schaar van engelen, vgl. Gen. XX 2 en XXVI 1) zal nederdalen en een leger rondom de verdrukten opslaan om hen te beschermen tegen de vijanden, die hen omsingelen.
- voetnoot7)
- Gods genade en hulp en (vgl. Hebr. VI 5) de mededeeling van den H. Geest aan hen, die de heiligmakende genade ontvangen, worden hier voorgesteld als een maaltijd, die voor allen bereid is. Allen worden uitgenoodigd om Gods goedheid proefondervindelijk te smaken; wie eens die zoetheid des Heeren gesmaakt heeft, ziet beter in, hoe oneindig die goedheid is, en leert door die hoogere kennis ook in meerdere mate God bezitten en smaken.
- voetnoot8)
- Kinderlijke, eerbiedige vrees behaagt aan God in zijne heiligen, d.i. in zijne vromen, omdat zij een bewijs is hunner liefde.
- voetnoot9)
- De rijken, d.i. de vijanden der gerechtigheid, hoe machtig ook, zullen in nood en ellende geraken: overigens lijdt het hart te midden van den rijkdom nood en honger, indien het niet gevoed wordt met Gods genade en liefde. De grondtekst heeft: ‘de leeuwenwelpen lijden nood’, d.i.: wat van nature krachtig is, gelijk een jonge leeuw, zal zonder Gods hulp in nood verkeeren.
- voetnoot10)
- Daar de vreeze Gods het begin der wijsheid en de voorwaarde van een gelukkig leven is, gaat de Psalmist nu allen, als zijnen kinderen en leerlingen, toonen (v. 14-15), waarin zij bestaat.
- voetnoot11)
- De vorm is hier vragend om de aandacht op te wekken; de zin is: wenscht iemand een lang en gelukkig leven te genieten, dan (v. 14) weerhoude hij enz.
- voetnoot12)
- Hij ziet op hen om hen te zegenen; Hij ziet ook (v. 17) op de boozen, maar om hen te straffen.
- voetnoot13)
- Hij verschaft uitkomst en heil aan degenen, die de verdrukking, welke zij lijden, met een ootmoedig hart aannemen en Hem met vertrouwen aanroepen.
- voetnoot14)
- Het gedeelte, de beenderen, staat hier voor het geheel. De zin is: Gods voorzienigheid zal zorgen, dat hun lijden naar het lichaam niet te ver gaat en dat zij geene schade lijden naar de ziel.
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘de boosheid zal de goddeloozen dooden’. De vervolgers der gerechtigen laden eene zware schuld op zich, die door eenen rampzaligen dood zal gestraft worden.
- voetnoot16)
- God zal hen sparen naar lichaam en ziel en hen door zijne genade helpen om in de deugd te volharden. Daar dit laatste vers in den grondtekst buiten de alphabetische volgorde valt, meenen velen, dat het eerst later bij den Psalm gevoegd is.
- Wat David in dezen Psalm van zich zelven zegt, leggen de HH. Vaders in geestelijken zin in den mond van alle gerechtigen. Dezen, zegt Bellarminus, wekken de zondaars op om door hunne bekeering tot God te naderen (v. 6) en zich door Hem te laten verlichten. De engel Gods, die hen beschermt, is, volgens de HH. Augustinus en Hiëronymus, Jesus Christus; zijn vleesch en bloed is de spijs (v. 9), die Hij hun in zijne goedertierenheid te smaken geeft. Wie den Heer vreest, zal (v. 13) het eeuwige loon ontvangen en de Heer zal (v. 21) zijn gebeente bewaren ten eeuwigen leven (H. Basilius).