De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |||||||||||||||
Psalmus XXVIII.
|
Psalmus David, | Een Psalm van DavidGa naar voetnoot1). |
1. In consummatione tabernaculi.
Afferte Domino filii Dei: afferte Domino filios arietum: |
1. Bij het besluiten van het loofhuttenfeestGa naar voetnoot2).
Brengt den Heere, zonen Gods, brengt den Heere jonge rammenGa naar voetnoot3), |
2. Afferte Domino gloriam et honorem, afferte Domino gloriam nomini ejus: adorate Dominum in atrio sancto ejus. | 2. brengt den Heere roem en eer, brengt den Heer den roem van zijnen naam; aanbidt den Heer in zijn heilig voorhofGa naar voetnoot4). |
3. Vox Domini super aquas, Deus majestatis intonuit: Dominus super aquas multas. | 3. De stem des Heeren over de waterenGa naar voetnoot5)! De God van majesteit dondert, de Heer, over vele wateren; |
4. Vox Domini in virtute: vox Domini in magnificentia. | 4. de stem des Heeren met kracht; de stem des Heeren met heerlijkheid; |
5. Vox Domini confringentis cedros: et confringet Dominus cedros Libani: | 5. de stem des Heeren, die ceders verbrijzelt; en de Heer verbrijzelt ceders van den Libanon; |
6. Et comminuet eas tamquam vitulum Libani: et dilectus quemadmodum filius unicornium. | 6. en Hij vermorzelt ze als het kalf van den Libanon, en de lieveling is als het jong van den eenhoornGa naar voetnoot6). |
[pagina 84]
7. Vox Domini intercidentis flammam ignis: | 7. De stem des Heeren, die de vuurvlam splitstGa naar voetnoot7); |
8. Vox Domini concutientis desertum: et commovebit Dominus desertum Cades. | 8. de stem des Heeren, die de wildernis doet schudden, en sidderen doet de Heer de wildernis van CadesGa naar voetnoot8). |
9. Vox Domini praeparantis cervos, et revelabit condensa: et in templo ejus omnes dicent gloriam. | 9. De stem des Heeren, die de herten bereidt en de wouden ontbladert; en in zijnen tempel verkondigen allen zijnen roemGa naar voetnoot9). |
10. Dominus diluvium inhabitare facit: et sedebit Dominus rex in aeternum. | 10. De Heer maakt den watervloed tot eene woning; en tronen zal de Heer als Koning in eeuwigheidGa naar voetnoot10). |
11. Dominus virtutem populo suo dabit: Dominus benedicet populo suo in pace. | 11. De Heer zal sterkte aan zijn volk verleenen; de Heer zal zegen schenken aan zijn volk in vredeGa naar voetnoot11). |
- voetnoot1)
- Grondtekst en Vulgaat verschillen in dezen Psalm aanmerkelijk. Vandaar de uiteenloopende uitleggingen der psalmverklaarders.
- voetnoot2)
- Psalm te gebruiken bij de liturgie op den achtsten of laatsten dag van het loofhuttenfeest. Dit opschrift ontbreekt in den grondtekst.
- voetnoot3)
- Jonge rammen ontbreekt in den grondtekst. De zonen Gods zijn volgens de meeste oudere schriftverklaarders de vorsten en machtigen; volgens de meeste nieuweren: de engelen. Naar de Vulgaat, die van rammen en voorhof gewaagt, worden veeleer de vrome Israëlieten of de priesters uitgenoodigd om den Heer plechtige offers op te dragen.
- voetnoot4)
- Betuigt Hem de eer, die aan zijnen naam, d.i. aan zijn goddelijk wezen, toekomt, en aanbidt Hem daarom in het voorhof van den tabernakel (volgens anderen: des hemels). Het Hebr. beteekent: ‘in heilig gewaad’ of ‘in feestgewaad’. Om nu aan zijne uitnoodiging kracht bij te zetten, schildert de Psalmist in korte, krachtige trekken Gods almacht, zooals die zich openbaart in den storm op de wateren (v. 3-4), in het Noorden op de bergen en in de wouden (v. 5-7) en over de vlakten van het Zuiden (v. 8-9). Sommigen meenen, dat David hier onder het beeld van den storm de nederlaag beschrijft der vorsten, die hij van het Noorden tot het Zuiden, als Gods werktuig, overwon.
- voetnoot5)
- De stem des Heeren is hier de donder, aan welken v. 5 enz. de uitwerkselen van den bliksem worden toegeschreven. Hij rolt over de wateren, nl. der wolken; mogelijk worden ook die der zee bedoeld.
- voetnoot6)
- De bliksem vermorzelt (Hebr. ‘doet opspringen’), de trotsche ceders, als waren zij een kalf of ander dier, dat op den Libanon graast, en de lieveling, d.i. de Libanon of wel de beminde Sionsheuvel, siddert en springt op onder de bliksems en donders gelijk een jonge eenhoorn. Of: God, de Beminde, ontwortelt de ceders, gelijk een jonge, krachtige neushoorn. De grondtekst heeft: ‘Hij doet hen opspringen als een kalf, den Libanon en Sirjon (d.i. den Hermon) als het jong van den eenhoorn’ (van den buffel).
- voetnoot7)
- Het vuur des hemels schiet in bliksemflitsen naar alle richtingen.
- voetnoot8)
- Een woestijn ten zuiden van Palestina. Wat voor de macht der menschen ongenaakbaar is, moet sidderen voor God.
- voetnoot9)
- Hij bereidt de herten tot de vlucht: Hij jaagt hun schrik aan, die hun krachten bijzet om sneller te vluchten. Naar het Hebr.: die de hinden doet baren, d.i. vóór den tijd, van schrik. Zoo is Gods macht ontzagwekkend voor groot en klein, voor sterken en zwakken. Daarom wordt zij geprezen door de engelen in den tempel des hemels (vgl. v. 1 en 2, en noot 3 en 4), door alle schepselen in den tempel der natuur, door alle vromen in Gods heiligdom. Die macht nu oefent Hij uit door de stormen en (v. 10) op de watervloeden, maar ook (v. 11) op het leven der godvreezenden.
- voetnoot10)
- God woont en troont op de wateren, d.i. de vloeden of de wolken, door zijne alomtegenwoordigheid en de uitoefening zijner almacht; eeuwig zal zijne heerlijkheid duren in den hemel. De zin kan echter ook zijn: God laat, als gevolg van den storm, den watervloed de aarde bewonen, d.i. overstroomd houden; of ook: Hij maakt den watervloed, d.i. de overstroomde aarde, wederom bewoonbaar. De grondtekst heeft: ‘de Heer troonde bij (of tot) den zondvloed’, d.i. eens ging de Heer zetelen om den zondvloed aan te richten, en evenzoo zal Hij blijven zetelen om zijne strafgerichten te houden en (v. 11) de zijnen te helpen en te zegenen.
- voetnoot11)
- Wie door de genade en de liefde een kind Gods is, wordt getroost en versterkt door elke openbaring van Gods almacht; immers Hij oefent die voor onze oogen uit om ons zijne goedheid en barmhartigheid beter te doen kennen.
- De HH. Augustinus en Athanasius, Theodoretus en anderen vinden in dezen Psalm de uitbreiding der Kerk voorspeld en beschreven. Voor hen is de stem des Heeren die der genade en der verkondiging van het Evangelie; die stem doet zich hooren boven de wateren, d.i. bij alle volken; de trotschen en goddeloozen (de ceders) worden daardoor getroffen en doen boete; de heidenen (de woestijn) worden bekeerd; de vromen (de herten) tot volmaaktheid gebracht; God wordt verheerlijkt in de Kerk en schenkt den zijnen sterkte, vrede en alle andere zegeningen.