De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XXVII.
|
Psalmus ipsi David. | Een Psalm van David. |
1. Ad te Domine clamabo, Deus meus ne sileas a me: ne quando taceas a me, et assimilabor descendentibus in lacum. | 1. Tot U, Heer, roep ik. O mijn God! zwijg niet voor mij; verstom nimmer voor mij; dan zou ik gelijk worden aan die ten grave dalenGa naar voetnoot1). |
2. Exaudi Domine vocem deprecationis meae dum oro ad te: dum extollo manus meas ad templum sanctum tuum. | 2. Verhoor, o God, de stem van mijne smeeking, terwijl ik tot U bid; terwijl ik mijne handen ophef naar uwen heiligen tempel. |
3. Ne simul trahas me cum peccatoribus: et cum operantibus iniquitatem ne perdas me:
Qui loquuntur pacem cum pro- |
3. Ruk mij niet te gelijk weg met de zondaars; en met hen, die onrecht plegen, verderf mij niet,
die van vrede spreken met hun- |
[pagina 82]
ximo suo, mala autem in cordibus eorum. Jer. IX 8. | nen naaste, doch snoodheid is er in hunne harten. |
4. Da illis secundum opera eorum, et secundum nequitiam adinventionum ipsorum.
Secundum opera manuum eorum tribue illis; redde retributionem eorum ipsis. |
4. Geef hun naar hunne daden en naar de boosheid van hunne ontwerpenGa naar voetnoot2).
Naar de werken hunner handen geef hun loon; vergeld hun hunne vergelding. |
5. Quoniam non intellexerunt opera Domini, et in opera manuum ejus destrues illos, et non aedificabis eos. | 5. Want zij geven geene acht op 's Heeren daden en op de werken zijner handenGa naar voetnoot3). Afbreken zult Gij hen, en geenszins hen opbouwenGa naar voetnoot4). |
6. Benedictus Dominus: quoniam exaudivit vocem deprecationis meae. | 6. Geprezen zij de Heer! want verhoord heeft Hij de stem van mijne smeekingGa naar voetnoot5). |
7. Dominus adjutor meus, et protector meus: in ipso speravit cor meum, et adjutus sum.
Et refloruit caro mea: et ex voluntate mea confitebor ei. |
7. De Heer is mijn helper en mijn beschermer; op Hem hoopte mijn hart, en ik werd geholpen.
En mijn vleesch bloeit weder op, en uit den grond mijns harten zal ik Hem lovenGa naar voetnoot6). |
8. Dominus fortitudo plebis suae: et protector salvationum Christi sui est. | 8. De Heer is de sterkte van zijn volk, en de schutsheer van het heil zijns gezalfden is HijGa naar voetnoot7). |
9. Salvum fac populum tuum Domine, et benedic hereditati tuae: et rege eos, et extolle illos usque in aeternum. | 9. Red uw volk, o Heer, en zegen uw erfdeel, en bestier hen en verhef hen tot in eeuwigheidGa naar voetnoot8). |
- voetnoot1)
- Zwijgen en verstommen beteekenen hier: door het weigeren van hulp metterdaad geen acht, geen antwoord geven op het gebed, maar zich van den biddende afwenden. De zin is dus: verhoor mij of ik ben verloren.
- voetnoot2)
- Over deze en dergelijke verwenschingen zie Psalm V noot 8. De rechtvaardige haat niemand, die hem beleedigt, maar blijft niet onverschillig bij de beleediging, die God wordt aangedaan; en ofschoon hij weet, dat God rechtvaardig en machtig genoeg is om zonder 's menschen gebed of hulp het onrecht te straffen, toch smeekt hij Hem daarom, dewijl hij uit liefde tot God de zonde haat en zich verheugt over iedere openbaring en verheerlijking van Gods rechtvaardigheid en almacht.
- voetnoot3)
- Allerwaarschijnlijkst wordt hier datgene bedoeld, wat God gewrocht had om David te verheffen.
- voetnoot4)
- Richt ze geheel ten gronde; of wel: bouw ze niet op, d.i. schenk hun geen nakroost.
- voetnoot5)
- In zijn vertrouwen ziet hij zijne hoop reeds voor werkelijkheid aan.
- voetnoot6)
- Ik herleef, gelijk een boom, die na den storm weer opbloeit. De grondtekst heeft: ‘Mijn hart juicht, en door mijn lied zal ik Hem prijzen’. Hetgeen verder volgt, geeft of wel den inhoud van zijn loflied aan, of wel het uitwerksel van zijn gebed, of de beweegreden zijner hoop.
- voetnoot7)
- Hij is de reddende beschermer van dengene, dien Hij tot koning heeft doen zalven.
- voetnoot8)
- Het erfdeel is hier Gods volk. Naar den grondtekst vraagt de Psalmist, dat God het als een goed herder weide en drage, het ondersteune en machtig make, of ook het late voortleven in zijn nageslacht.
- De HH. Augustinus, Hiëronymus en Thomas, benevens Cassiodorus, Beda en anderen, zien in dezen Psalm een gebed van den lijdenden Heiland, die aan het kruis zijne handen (v. 2) ten hemel verhief, met vertrouwen de verrijzenis van zijn vleesch (v. 7) verwachtte, als de Gezalfde zijns Vaders (v. 8) het eeuwig leven met al zijn heil en heerlijkheid ontving en (v. 9) gebeden stortte en blijft storten voor het welzijn zijner Kerk.