De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 79]
| |||||||||||||||||
Psalmus XXVI.
|
1. Psalmus David priusquam liniretur.
Dominus illuminatio mea, et salus mea, quem timebo? Dominus protector vitae meae, a quo trepidabo? |
1. Een Psalm van David, voordat hij gezalfd werdGa naar voetnoot1).
De Heer is mijn licht en mijn heil; wien zal ik vreezenGa naar voetnoot2)? De Heer is de beschermer mijns levens; voor wien zal ik sidderen? |
2. Dum appropiant super me nocentes, ut edant carnes meas:
Qui tribulant me inimici mei, ipsi infirmati sunt et ceciderunt. |
2. Als boosdoeners tegen mij aanrukken om mijn vleesch te verslindenGa naar voetnoot3),
zij, die mij kwellen, mijne haters, zij worden zelven ontzenuwd en vallen. |
3. Si consistant adversum me castra, non timebit cor meum.
Si exsurgat adversum me proelium, in hoc ego sperabo. |
3. Al legert zich ook tegen mij eene krijgsmacht: mijn hart zal niet vreezen.
Al barst ook een oorlog tegen mij los: ook dan nogGa naar voetnoot4) zal ik vertrouwen. |
4. Unam petii a Domino, hanc requiram, ut inhabitem in domo Domini omnibus diebus vitae meae:
Ut videam voluptatem Domini, et visitem templum ejus. |
4. Eéne zaak heb ik den Heer gevraagd; naar die zal ik streven: te wonen in 's Heeren huis alle dagen mijns levensGa naar voetnoot5),
dat ik des Heeren geneugte aanschouwe en zijnen tempel bezoekeGa naar voetnoot6). |
[pagina 80]
5. Quoniam abscondit me in tabernaculo suo: in die malorum protexit me in abscondito tabernaculi sui. | 5. Want Hij verbergt mij in zijne tent; ten dage des onheils beschut Hij mij in de verborgenheid zijner tent. |
6. In petra exaltavit me: et nunc exaltavit caput meum super inimicos meos.
Circuivi, et immolavi in tabernaculo ejus hostiam vociferationis: cantabo, et psalmum dicam Domino. |
6. Op eene rots verheft Hij mij, en nu beurt Hij mijn hoofd op boven mijne vijandenGa naar voetnoot7).
Eenen omgang houd ik, en ik slacht in zijne tent een jubeloffer; zingen zal ik en eenen psalm aanheffen voor den HeerGa naar voetnoot8). |
7. Exaudi Domine vocem meam, qua clamavi ad te: miserere mei, et exaudi me. | 7. Luister Heer, naar mijne stem, waarmede ik tot U roep; ontferm U mijner en verhoor mijGa naar voetnoot9). |
8. Tibi dixit cor meum, exquisivit te facies mea: faciem tuam Domine requiram. | 8. Voor U uit zich mijn hart; U zoekt mijn aangezicht; uw aangezicht, Heer, zal ik zoekenGa naar voetnoot10). |
9. Ne avertas faciem tuam a me: ne declines in ira a servo tuo.
Adjutor meus esto: ne derelinquas me, neque despicias me Deus salutaris meus. |
9. Keer uw aangezicht niet af van mij; wend U niet in gramschap af van uwen dienaar;
Wees mijn helper; verlaat mij niet en wil mij niet versmaden, God, mijn Heiland! |
10. Quoniam pater meus, et mater mea dereliquerunt me: Dominus autem assumpsit me. | 10. Want mijn vader en mijne moeder hebben mij verlaten, maar de Heer nam mij opGa naar voetnoot11). |
11. Legem pone mihi Domine in via tua: et dirige me in semitam rectam propter inimicos meos. | 11. Terechtwijzing geef mij, o Heer, op uwen weg, en leid mij op het rechte pad om mijne vijandenGa naar voetnoot12). |
12. Ne tradideris me in animas tribulantium me: quoniam insur- | 12. Lever mij niet over aan de zielsbegeerte mijner kwellers; want |
[pagina 81]
rexerunt in me testes iniqui, et mentita est iniquitas sibi. | valsche getuigen zijn tegen mij opgestaan, en de ongerechtigheid heeft tegen zich zelve gelogenGa naar voetnoot13). |
13. Credo videre bona Domini in terra viventium. | 13. Ik geloof des Heeren goederen te zien in het land der levendenGa naar voetnoot14). |
14. Exspecta Dominum, viriliter age: et confortetur cor tuum, et sustine Dominum. | 14. Wacht den Heer af, handel mannelijk, en dat uw hart zich sterke, en verbeid den Heer! |
- voetnoot1)
- Dit laatste ontbreekt in het Hebr. en stond volgens Theodoretus ook niet in de Hexapla. David werd driemaal gezalfd, nl. te Bethlehem door Samuël (I Reg. XVI), te Hebron door den stam van Juda (II Reg. II) en nogmaals te Hebron door geheel Israël (II Reg V).
- voetnoot2)
- Nood en lijden worden herhaaldelijk onder het beeld van duisternis aangeduid; het licht duidt dus bescherming en hulp aan.
- voetnoot3)
- Om mijnen ondergang te bereiden.
- voetnoot4)
- Het Gr. beteekent nier: desniettemin, toch. Sommigen vertalen; daarop (nl. dat de Heer mijn beschermer is, vgl. v. 1,) zal ik vertrouwen. Hoe grooter de nood is, des te grooter wordt het vertrouwen van dengene, die weet, dat God alles met wijsheid en liefde beschikt.
- voetnoot5)
- Op bloot menschelijke hulp bouw ik niet; kan ik echter, als Gods gastvriend, zijne bescherming genieten, dan ben ik tegen alles gevrijwaard. 's Heeren geneugte is hier of wel de Tabernakel en de Ark of de eeredienst, waarin God zijn welbehagen vindt; of de vreugde, die de vromen gevoelen over 's Heeren tegenwoordigheid aldaar; of wel 's Heeren welwillendheid en zichtbare gunst. In dezen zin las men oudtijds veelal ‘voluntatem’.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘en te overdenken in zijnen tempel’. Tempel staat hier voor Tabernakel. Vgl. v. 5 en Ps. V 8. In hetgeen volgt, staat de reden van den wensch, geuit in v. 4, of van het vertrouwen, uitgedrukt in v. 1-3.
- voetnoot7)
- Tent en rots, zijn hier beelden der bescherming, veiligheid en overmacht, die hem als gastvriend des Heeren ten deel vallen; en nu zal hij niettegenstaande den nood, waarin hij thans verkeert, met Gods hulp als overwinnaar het hoofd opbeuren.
- voetnoot8)
- Ten dank voor die overwinning, die hij als zeker beschouwt. Het jubeloffer was een dankoffer, vergezeld van lofzangen. In den grondtekst staat bij vijanden ‘die mij omringen’; daarentegen ontbreekt: eenen omgang houd ik.
- voetnoot9)
- De druk van den nood, door den Psalmist in zijn vertrouwen een oogenblik vergeten, neemt weder de overhand; vandaar dit innig gebed om hulp.
- voetnoot10)
- Uwe bescherming smeek ik af. Hebr.: ‘Tot U spreekt mijn hart’; - ‘Zoekt mijn aangezicht’ - (zoo zeidet Gij; en daarop antwoord ik:) ‘Uw aangezicht wil ik zoeken’. Anderen lezen: Mijn hart herinnert U aan uw woord: ‘Zoekt mijn aangezicht’. Zie, ik zoek het.
- voetnoot11)
- Al ben of al ware ik van allen verlaten gelijk een vondeling, God beschermt mij. Wie op menschen vertrouwt, wordt dikwijls teleurgesteld; wie op God vertrouwt, nimmer.
- voetnoot12)
- Geef mij den weg en de middelen te kennen om aan hunne aanslagen te ontsnappen. Uit hetgeen volgt, blijkt wel, dat hier niet, gelijk elders, sprake is van eene terechtwijzing of een onderricht omtrent eenen te volgen levensregel.
- voetnoot13)
- De ongerechtigen hebben mij tegen hunne eigen overtuiging belasterd. Het ‘sibi’ der Vulgaat staat in dien zin hier overtollig. Volgens anderen: de boozen hebben tot hun voordeel (nadeel) gelogen; of: zij hebben zich in hun verwachting bedrogen. Hebr.: ‘en die geweld ademen’, zijn tegen mij opgestaan.
- voetnoot14)
- Vast vertrouw ik nog op deze aarde door den Heer gezegend te worden. Hebr.: ‘Indien ik niet hoopte de zegeningen des Heeren’ enz., dan verdiende ik geene hulp; of: dan ware ik verloren. In hetgeen volgt, wekt de Psalmist zich zelven op tot vertrouwen.
- De H. Augustinus en na hem Bellarminus en anderen leggen dezen Psalm in den geestelijken zin uit van den met Christus vereenigden geloovige, die van Hem licht verwacht en hulp tegen zijne vijanden. Zeker van zijne bescherming, verlangt hij hier met Christus vereenigd te blijven en eens de vreugden des Heeren te genieten in het land der levenden.