De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XXIV.
|
1. In finem, Psalmus David.
Ad te Domîne levavi animam meam: |
1. Tot het eindeGa naar voetnoot1). Een Psalm van David.
Tot U, o Heer, verhef ik mijne zielGa naar voetnoot2). |
2. Deus meus in te confido, non erubescam: | 2. Mijn God, op U vertrouw ik; wil mij niet beschamen! |
3. Neque irrideant me inimici mei: etenim universi, qui sustinent te, non confundentur. | 3. En laat mijn vijanden mij niet belachen; want al wie U verbeiden, zullen niet te schande wordenGa naar voetnoot3). |
4. Confundantur omnes iniqua agentes supervacue. | 4. Te schande mogen worden allen, die ongerechtigheden plegen zonder oorzaakGa naar voetnoot4). |
[pagina 75]
Vias tuas Domine demonstra mihi: et semitas tuas edoce me. | Wijs mij uwe wegen, Heer, en maak met uwe paden mij bekendGa naar voetnoot5). |
5. Dirige me in veritate tua, et doce me: quia tu es Deus salvator meus, et te sustinui tota die. | 5. Bestier mij in uw waarheidGa naar voetnoot6) en wijs mij terecht; want Gij zijt God, mijn Heiland, en U verbeid ik den geheelen dagGa naar voetnoot7). |
6. Reminiscere miserationum tuarum Domine, et misericordiarum tuarum, quae a saeculo sunt. | 6. Gedenk uwe barmhartigheden, Heer, en uwe goedertierenheden, die van eeuwigheid zijnGa naar voetnoot8). |
7. Delicta juventutis meae, et ignorantias meas ne memineris.
Secundum misericordiam tuam memento mei tu: propter bonitatem tuam Domine. |
7. De zonden mijner jeugd en mijne onbezonnenheden, gedenk ze niet.
Naar uwe barmhartigheid gedenk aan mij, o Gij, ter wille van uw goedheid, HeerGa naar voetnoot9). |
8. Dulcis et rectus Dominus: propter hoc legem dabit delinquentibus in via. | 8. Goedig en rechtvaardig is de Heer; daarom geeft Hij den zondaars onderrichting op hun wegGa naar voetnoot10). |
9. Diriget mansuetos in judicio: docebit mites vias suas. | 9. Hij bestiert de lijdzamen ter gerechtigheid; Hij leert de zachtmoedigen zijne wegen kennen. |
10. Universae viae Domini, misericordia et veritas, requirentibus testamentum ejus et testimonia ejus. | 10. Alle wegen van den Heer zijn goedertierenheid en trouw voor wie zijn verbond en zijn getuigenissen zoekenGa naar voetnoot11). |
11. Propter nomen tuum Domine propitiaberis peccato meo: multum est enim. | 11. Om uwen naamGa naar voetnoot12), o Heer, zult Gij genadig zijn voor mijne zonde, want zij is groot. |
12. Quis est homo qui timet Dominum? legem statuit ei in via, quam elegit. | 12. Wie is de man, die den Heer vreest? Hij geeft hem terechtwijzing op den gekozen wegGa naar voetnoot13). |
13. Anima ejus in bonis demora- | 13. Zijne ziel zal in welvaart ver- |
[pagina 76]
bitur: et semen ejus hereditabit terram. | wijlen, en zijn zaad zal het land beërvenGa naar voetnoot14). |
14. Firmamentum est Dominus timentibus eum: et testamentum ipsius ut manifestetur illis. | 14. Een steunsel is de Heer voor wie Hem vreezen, en zijn verbond opdat het hun blijkeGa naar voetnoot15). |
15. Oculi mei semper ad Dominum: quoniam ipse evellet de laqueo pedes meos. | 15. Mijne oogen zien gestadig naar den Heer, want Hij, Hij zal mijn voeten uit den strik bevrijdenGa naar voetnoot16). |
16. Respice in me, et miserere mei: quia unicus et pauper sum ego. | 16. Zie op mij neder en ontferm U mijner, want alleen en arm ben ikGa naar voetnoot17). |
17. Tribulationes cordis mei multiplicatae sunt: de necessitatibus meis erue me. | 17. De kwellingen mijns harten hebben zich vermeerderdGa naar voetnoot18); ontruk mij aan mijne nooden. |
18. Vide humilitatem meam, et laborem meum: et dimitte universa delicta mea. | 18. Aanschouw mijne vernedering en mijne kwelling, en vergeef mij al mijn zondenGa naar voetnoot19). |
19. Respice inimicos meos quoniam multiplicati sunt, et odio iniquo oderunt me. Joan. XV 25. | 19. Geef acht op mijne vijanden; want zij zijn menigvuldig, en haten mij met ongerechten wrok. |
20. Custodi animam meam, et erue me: non erubescam quoniam speravi in te. | 20. Bewaar mijn ziel en red mij. Moge ik niet beschaamd worden, want ik vertrouw op U. |
21. Innocentes et recti adhaeserunt mihi: quia sustinui te. | 21. Schuldeloozen en oprechten hangen mij aan, omdat ik U verbeidGa naar voetnoot20). |
22. Libera Deus Israel, ex omnibus tribulationibus suis. | 22. Verlos, God, Israël uit al zijn kwellingenGa naar voetnoot21)! |
- voetnoot1)
- Zie Ps. IV noot 1. In den grondtekst is deze Psalm alphabetisch, doch thans nog slechts ten deele. Zie Inleiding bladz. 16.
- voetnoot2)
- Eerst dan is het gebed volkomen aangenaam aan God, wanneer het inderdaad een zielsbegeerte is, die wij met geloof, eerbied, ootmoed en vooral met vertrouwen en liefde aan God te kennen geven; dan bidt inderdaad de H. Geest in ons en voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. Rom. VIII 26.
- voetnoot3)
- God verbeiden is zijne hulp met vertrouwen te gemoet zien.
- voetnoot4)
- Zonder dat iemand hun daartoe reden gaf, moedwillig.
- voetnoot5)
- Doe mij uwe wetten en geboden kennen en onderhouden.
- voetnoot6)
- Wees mijn gids op den waren, goeden weg uwer Wet; of wel: naar uwe getrouwheid in het vervullen uwer beloften.
- voetnoot7)
- Steeds vertrouw ik op U.
- voetnoot8)
- Zij hebben uwe eeuwige, onveranderlijke raadsbesluiten ten grondslag. Anderen vertalen dit: die Gij anderen en mij van oudsher bewezen hebt.
- voetnoot9)
- Laat mij barmhartigheid voor recht wedervaren, opdat uwe goedheid bekend worde.
- voetnoot10)
- Gods goedheid openbaart zich bij uitstek in de genade en hulp, die Hij den zondaars en dwalenden verleent om wederom den weg der deugd te bewandelen, maar ook in het licht en de kracht, die Hij (v. 9) aan de lijdzamen, d.i. de ootmoedigen en vromen, geeft om Hem volmaakter te dienen. Volgens sommigen is de zin: Hij stelt de wet aan hen, die op hunnen weg kunnen zondigen, d.i. aan de menschen.
- voetnoot11)
- God toont zich steeds goed en getrouw voor wie zijne voorschriften in volgen, die de getuigenissen van zijnen wil zijn.
- voetnoot12)
- Dewijl uw naam, d.i. uw wezen, goed is, of wel: ter eere van uwen naam. Hoe grooter de zonde is, des te meer heeft de mensch Gods barmhartigheid noodig, maar des te meer schittert dan ook deze uit.
- voetnoot13)
- God geeft hem licht omtrent het bewandelen van den te kiezen of den reeds ingeslagen weg; of: omtrent den weg, dien God voor hem uitgekozen en bepaald heeft.
- voetnoot14)
- Hij zelf zal zijn leven in welvaart slijten en zijne nakomelingen zullen zich verheugen in het bezit van het land Chanaän; daarin bestond de tijdelijke zegen, welken God bij zijn verbond had beloofd voor het onderhouden der Wet. Vgl. Levit. XXVI 3 volg.
- voetnoot15)
- De Vulgaat is hier niet zeer duidelijk. De grondtekst heeft: ‘Het geheimenis (de omgang) des Heeren is met die Hem vreezen en zijn verbond om hen te doen kennen (of doet Hij hen kennen)’. De zin is dus waarschijnlijk: het verbond met al zijne voorschriften en beloften is een duidelijk teeken van zijne vriendschap en gunst. Door die overweging aangemoedigd, gaat de Psalmist in zijnen nood Gods hulp inroepen.
- voetnoot16)
- Hij zal mij redden uit het levensgevaar, of uit de moeilijkheden, waarin ik gewikkeld ben.
- voetnoot17)
- Ik ben bijna zonder aanhangers (vgl. v. 21) en van hulp verstoken; maar juist daarom vertrouw ik op U. Hoe grooter de nood is en hoe minder van de menschen te verwachten valt, des te vaster moeten wij op God vertrouwen, die er behagen in schept juist dan zijne almacht en goedheid te doen uitblinken.
- voetnoot18)
- De grondtekst heeft hier: ‘de kwellingen hebben mijn hart verruimd’, of, zooals anderen lezen: ‘Geef ruimte aan mijn hart uit de beklemdheden en leid mij uit mijne benauwdheid’.
- voetnoot19)
- Let op den droevigen staat, waarin ik door mijne vijanden gebracht ben, en vergeef mij mijne zonden, die daarvan de oorzaak zijn. Vgl. v. 7.
- voetnoot20)
- Met mij zijn gerechtigen, die vast op U vertrouwen, zooals ik; dus ook om hunnentwil verhoor mij. De grondtekst heeft: ‘dat onschuld en rechtzinnigheid mij behoeden’.
- voetnoot21)
- Dit vers is waarschijnlijk een liturgisch bijvoegsel, dat van den tijd der gevangenschap dagteekent; 't is wellicht daarom, dat de H. Athanasius en Origenes dezen Psalm uitleggen als een gebed der Joden van dien tijd. Andere HH. Vaders leggen hem uit als eene bede, die de met onze zonden beladen Christus tot zijnen Vader richt, of als een gebed der strijdende Kerk tot Christus, of ook als de smeeking eener ziel, die aan God wil behagen, maar die nog met hare driften te kampen heeft.