De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XXIII.
|
1. Prima sabbati, Psalmus David.
Domini est terra, et plenitudo ejus: orbis terrarum, et universi, qui habitant in eo. Ps. XLIX 12; I Cor. X 26. |
1. Op den eersten dag der weekGa naar voetnoot1). Een Psalm van David.
Des Heeren is de aarde en hare volheid, het aardrijk en al zijne bewonersGa naar voetnoot2). |
2. Quia ipse super maria fundavit eum: et super flumina praeparavit eum. | 2. Want Hij, op de zeeën heeft Hij het gegrondvest, en op de watervloeden heeft Hij het bevestigdGa naar voetnoot3). |
[pagina 73]
3. Quis ascendet in montem Domini? aut quis stabit in loco sancto ejus? Supra XIV 1. | 3. Wie zal bestijgen 's Heeren berg; of wie zal staan in zijne heilige stedeGa naar voetnoot4)? |
4. Innocens manibus et mundo corde, qui non accepit in vano animam suam, nec juravit in dolo proximo suo. | 4. Die vlekkeloos van handen is en rein van hart; die zijne ziel niet zet op ijdelheidGa naar voetnoot5), en zijnen naaste niet bedrieglijk toezweert. |
5. Hic accipiet benedictionem a Domino: et misericordiam a Deo salutari suo. | 5. Die zal zegen van den Heer erlangen, en goedertierenheid van God, zijnen redderGa naar voetnoot6). |
6. Haec est generatio quaerentium eum, quaerentium faciem Dei Jacob. | 6. Dat is het geslacht van die Hem zoeken, die het aanschijn zoeken van den God van JacobGa naar voetnoot7). |
7. Attollite portas principes vestras, et elevamini portae aeternales: et introibit rex gloriae. | 7. Verheft uwe poorten, o vorstenGa naar voetnoot8); en rijst op, gij, eeuwige poortenGa naar voetnoot9), en binnengaan zal de Koning der heerlijkheidGa naar voetnoot10)! |
8. Quis est iste rex gloriae? Dominus fortis et potens: Dominus potens in proelio. | 8. Wie is Hij, die Koning der heerlijkheid? - De Heer, de machtige en sterke; de Heer, de sterke in den strijdGa naar voetnoot11). |
9. Attollite portas principes vestras, et elevamini portae aeternales: et introibit rex gloriae. | 9. Verheft uwe poorten, o vorsten; en rijst op, gij, eeuwige poorten, en binnengaan zal de Koning der heerlijkheid! - |
[pagina 74]
10. Quis est iste rex gloriae? Dominus virtutum ipse est rex gloriae. | 10. Wie is Hij, die Koning der heerlijkheid? - De Heer der heerscharenGa naar voetnoot12), Hij is de Koning der heerlijkheid. |
- voetnoot1)
- Dit ontbreekt in den grondtekst. Volgens den Talmud moest deze Psalm op den eersten dag der week (den eersten dag der Schepping) gezongen worden.
- voetnoot2)
- Met bewoners worden hier menschen en dieren bedoeld; met volheid geheel de rijkdom van schepselen, welke de aarde bevat; dat alles is 's Heeren werk en eigendom; Hij immers is het, die dat alles (v. 2) geschapen heeft; die almachtige, heilige God is het, welke op Sion komt wonen.
- voetnoot3)
- De Psalmist drukt zich hier en elders uit naar Gen. I 9. Het aardrijk, d.i. het vasteland, wordt van alle kanten omspoeld door het water, waarboven het zich op vaste grondslagen verheft.
- voetnoot4)
- Komt de Oneindige op Sion zetelen, wie mag Hem aldaar dan zoo naderen, dat hij (vgl. v. 5) op Gods gunst kan rekenen? Wellicht dacht de Psalmist hier aan het voorval met Oza. (II Reg. VI 6, 7).
- voetnoot5)
- Die niet uit is op nietige dingen of op leugen en bedrog. De H. Hiëronymus legt dit uit: die zijne ziel niet misbruikt om te zondigen, maar goede werken verricht. Anderen: die niet valsch zweert bij zijne ziel.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘en gerechtigheid voor God, zijnen redder’.
- voetnoot7)
- Zoodanig is de gesteldheid der ware vromen, die, vol van godsdienstzin, in geestelijke wijze tot God willen naderen. Dezen zijn het, die, als ware kinderen van Jacob, deelachtig willen, maar ook zullen worden aan de hem gegeven beloften.
- voetnoot8)
- De stoet is (naar verondersteld wordt) met de Ark tot bij de poorten van Sion genaderd. Een koor van zangers noodigt nu de vorsten, d.i. waarschijnlijk de voornaamsten onder de levieten en priesters uit, de poorten te openen, te verhoogen, om den grooten Koning met zijne Ark doortocht te verleenen; de vorsten vragen dan in v. 8 en 10 ‘Wie is’ enz., ten einde aan genoemd koor aanleiding te geven tot een lofspraak op God. Hebr.: ‘verheft, o poorten, uwe hoofden’, d.i. uwe bovendrempels of bogen; de Psalmist acht deze niet hoog genoeg om Gods oneindige grootheid binnen te laten. Enkelen denken hier aan het opheffen van sluitboomen of valdeuren.
- voetnoot9)
- Hier worden de overoude poorten van Sion, de stad der Jebusieten, bedoeld, door welke vóór eeuwen Melchisedech wellicht reeds getrokken was; of wel de zin is: Gij, poorten, die eeuwig duren zult, dewijl de Heer binnen u gaat wonen.
- voetnoot10)
- Naar Exod. XL 31, 32 werd de tabernakel bij zijne inwijding bedekt en gevuld door eene wolk, ten teeken van Gods tegenwoordigheid. Deze wolk wordt hier evenals Exod. XXIV 15, 16, heerlijkheid genoemd; de zin is dus: God, die als koning boven de Ark troont.
- voetnoot11)
- Een zinspeling of wel op het medevoeren der Ark in den strijd en de dientengevolge behaalde overwinningen, of op II Reg. V 6 volg.
- voetnoot12)
- Bedoeld worden hier de hemelsche heerscharen, d.i. die der engelen of der sterren. De macht des Heeren wordt dus hier nog meer verheven: Hij is de almachtige niet alleen op aarde (v. 8), maar ook in den hemel.
- Volgens verscheidene HH. Vaders handelt deze Psalm in den letterlijken, volgens anderen in den mystischen zin van 's Heeren hemelvaart in dezer voege: God is de Heer en Maker van alles. Wie kan zijnen hemel binnengaan? Alleen de onschuldige en heilige, zooals bij uitstek Christus, de Gezegende Gods, die barmhartigheid verwierf voor allen, welke God zoeken. Daarom riepen bij zijne hemelvaart de Hem vergezellende aartsvaders den engelen toe: Ontsluit depoorten des hemels! Christus, de overwinnaar van dood en hel, zal als God van hemel en aarde ter rechterhand zijns Vaders gaan zetelen.