De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus XX.
|
1. In finem, Psalmus David. | 1. Tot het eindeGa naar voetnoot1). Een Psalm van David. |
2. Domine in virtute tua laetabitur rex: et super salutare tuum exsultabit vehementer. | 2. Heer, om uwe macht verblijdt zich de Koning, en uitbundig juicht hij over uw heilGa naar voetnoot2). |
3. Desiderium cordis ejus tribuisti ei: et voluntate labiorum ejus non fraudasti eum. | 3. De begeerte zijns harten hebt Gij hem bewilligd en in het verlangen van zijne lippen hem niet bedrogenGa naar voetnoot3). |
4. Quoniam praevenisti eum in benedictionibus dulcedinis: posuisti in capite ejus coronam de lapide pretioso. | 4. Want Gij voorkwaamt hem met zegeningen vol zoetigheidGa naar voetnoot4); Gij hebt op zijn hoofd eene kroon met edelgesteente gezetGa naar voetnoot5). |
5. Vitam petiit a te: et tribuisti ei longitudinem dierum in saeculum, et in saeculum saeculi. | 5. Leven vroeg hij van U, en Gij gundet hem lengte van dagen voor immer en altoos en eeuwigGa naar voetnoot6). |
[pagina 64]
6. Magna est gloria ejus in salutari tuo: gloriam et magnum decorem impones super eum. | 6. Groot is zijn roem door uw heilGa naar voetnoot7); met roem en met grooten luister belaadt Gij hem. |
7. Quoniam dabis eum in benedictionem in saeculum saeculi: laetificabis eum in gaudio cum vultu tuo. | 7. Want Gij maakt hem tot een zegen voor altoos en eeuwig; Gij verblijdt hem met vreugde voor uw aangezichtGa naar voetnoot8). |
8. Quoniam rex sperat in Domino: et in misericordia Altissimi non commovebitur. | 8. Want de Koning vertrouwt op den Heer, en door de barmhartigheid des Allerhoogsten zal hij niet wankelenGa naar voetnoot9). |
9. Inveniatur manus tua omnibus inimicis tuis: dextera tua inveniat omnes, qui te oderunt. | 9. Gevonden worde uwe hand op al uw vijanden! Uwe rechterhand vinde allen die U hatenGa naar voetnoot10)! |
10. Pones eos ut clibanum ignis in tempore vultus tui: Dominus in ira sua conturbabit eos, et devorabit eos ignis. | 10. Gij zult hen maken tot een vuuroven ten dage van uw aanschijn. De Heer zal in zijn toorn hen met verwarring slaan, en vuur zal hen verslindenGa naar voetnoot11). |
11. Fructum eorum de terra perdes: et semen eorum a filiis hominum. | 11. Hunne vrucht zult gij van de aarde doen verdwijnen, en hun nakroost uit de kinderen der menschen. |
12. Quoniam declinaverunt in te mala; cogitaverunt consilia, quae non potuerunt stabilire. | 12. Want zij deden rampen op u vallen; zij beraamden plannen, die zij niet konden volvoerenGa naar voetnoot12). |
13. Quoniam pones eos dorsum: in reliquiis tuis praeparabis vultum eorum. | 13. Want gij zult hen den rug doen keeren; door uwe overblijfselen zult gij hun aangezicht bereidenGa naar voetnoot13). |
[pagina 65]
14. Exaltare Domine in virtute tua: cantabimus et psallemus virtutes tuas. | 14. Verhef U, Heer, in uwe krachtGa naar voetnoot14)! Bezingen zullen wij en prijzen op het psalter uwe machtsbetooningen. |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1.
- voetnoot2)
- Wie God waarlijk bemint, verheugt zich over Gods eigenschappen, zijne oneindige macht, zijne heilzame hulp enz. Hier wordt door Gods macht zijn machtsbetoon bedoeld, door hetwelk Hij hulp en heil verleende aan den Koning.
- voetnoot3)
- Gij gaaft hem wat hij vroeg. Zie v. 4 en 5.
- voetnoot4)
- Gij verrastet hem met ongehoopte weldaden; Gij plaatstet hem, den herdersknaap, op den troon; Gij verleendet hem spoedige en schitterende overwinningen.
- voetnoot5)
- Zinnebeeldige uitlegging van het voorafgaande, letterlijk bewaarheid in hetgeen verhaald wordt II Reg. XII 30.
- voetnoot6)
- Herhaaldelijk moest David om lijfsbehoud smeeken, vooral ten tijde van Saül; daarenboven hoopte hij ongetwijfeld voort te leven in zijn nakroost. De behouden terugkomst van David uit den krijg is voor het volk een waarborg voor het voortbestaan van het koningschap in David zelf en in zijne nakomelingen, vooral echter in den Messias, die zoowel hier op aarde als in den hemel eeuwig zal heerschen. In woordelijke beteekenis kan dit vers bezwaarlijk anders worden verklaard, dan in verband met de aan David gedane belofte van II Reg. VII 12 volg.
- voetnoot7)
- Een herhaling van v. 2, tevens dienende tot inleiding voor v. 7, hetwelk aangeeft, waarin hoofdzakelijk die roem en die luister zal bestaan.
- voetnoot8)
- Hij zal een voorwerp en te gelijk een oorzaak van zegeningen zijn, die hij voor Gods oog geniet. De gunst Gods zal hem dat eeuwig doen zijn, en dat vervult zijn hart met uitbundige vreugde.
- voetnoot9)
- De reden van Davids verheffing lag in zijn vertrouwen op God, dat hem tot een man naar 's Heeren hart maakte (vgl. I Reg. XIII 14). Daarom zal Gods goedheid David in alle moeielijkheden tegen het wankelen behoeden en zoo zijne ‘eeuwige’ heerschappij verzekeren. Ter vervulling daarvan wenscht het volk nu aan David, dat hij (v. 9, 10) met Gods hulp de vijanden verdelge, ook (v. 11) voor de geheele toekomst.
- voetnoot10)
- Moogt gij ze met uwe krijgsmacht achterhalen en tuchtigen.
- voetnoot11)
- Evenals de voorafgaande wensch, is ook deze gericht tot David. De zin is dus: vernietigen zult gij ze gelijk hout in een vuuroven, als gij ten dage van den strijd uwe blikken op hen laat vallen; door u immers zal de Heer ze in verwarring brengen en als in een vuur vernielen.
- voetnoot12)
- Hun plan was u en uw nakroost van den troon te stooten; maar nimmer zullen zij daarin slagen.
- voetnoot13)
- Weinige plaatsen der Vulgaat zijn zoo duister en worden zoo verschillend uitgelegd, als deze. ‘Reliquiae’, overblijfselen, wat men gespaard heeft, kan ook ‘nakroost’ beteekenen (vgl. Psalm XXXVI 37, 38); ‘praeparare’ kan beteekenen: angst aanjagen (vgl. Psalm XXVIII 9), maar ook: bereiden, bevestigen, doen voortduren, of (evenals ‘obfirmare vultum’, vgl. Psalm LXXXVIII 5 en Prov. XXI 29), onbezorgd maken, moed of vertrouwen inboezemen. De grondtekst heeft hier: ‘Gij zult hen den rug doen keeren; (immers) met uwe pezen (d.i. uwe bogen) zult gij (uwe pijlen) richten op hun aangezicht’. De Septuagint (Sixtijnsche uitgaaf) luidt integendeel: ‘Gij zult hen op de vlucht slaan door uwe nakomelingen; gij zult hun gelaat bereiden’. De zin der Vulgaat kan dus zijn met het oog op de naaste toekomst: door uwe overblijfselen, d.i. door de pijlen, die gij nog over hebt (of: door uw nakroost) zult gij hun gelaat bereiden, d.i. bleek van angst maken of zich van u af doen wenden om te vluchten. Of wel: die gij overlaat, d.i. niet doodt, zult gij op de vlucht drijven; of integendeel: aan hen die gij spaart, zult gij ontzag of vertrouwen inboezemen. Mogelijk is het echter ook, dat hier een feit uit de meer verwijderde toekomst voorspeld wordt; de zin is dan in verband met v. 5: Gij zult uwe vijanden verslaan en daardoor een onbezorgd gelaat bereiden, d.i. vertrouwen en moed verschaffen aan uwe nakomelingen, aan welke gij (vgl. v. 5, 11, 12) den troon verzekert. Of wel in hoogeren zin: nu drijft gij hen op de vlucht; maar in uw nakroost telt gij iemand, tot wien zij met eerbied en vertrouwen hun gelaat zullen wenden.
- voetnoot14)
- Dat alles zal David vermogen door Gods hulp; daarom dit slotgebed: openbaar, o God, uwe kracht tot uwe eer!
- Voor hen, die meenen, dat de geheele Psalm van den Messias handelt, is de beteekenis deze: v. 2: O God, Gij maakt Christus, onzen Koning, tot overwinnaar; v. 3: Gij hebt zijn gebed verhoord (vgl. Joan. XI 42); v. 4: Gij vervuldet Hem met genade en steldet Hem aan als priester-koning; v. 5: Hij bad U om het leven (Hebr. V 7) en Gij schonkt Hem met de verrijzenis (v. 6) roem en luister; v. 7: Hij is voor ons en voor allen een zegen; Hij deelt uwe vreugde; v. 8: dat vroeg Hij en heeft Hij voor eeuwig, v. 9: Mogen dan, o Christus, uwe vijanden vernield en (v. 10) in de hel gestraft, (v. 11) moge hun zaad uitgeroeid worden; want (v. 12) zij hebben het op U en uwe Kerk gemunt; maar tevergeefs; want (v. 13) Gij zult ze verdrijven. Daarom, (v. 14) o God, verheerlijk U!