De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |||||||||||||
Psalmus XVIII.
|
1. In finem, Psalmus David. | 1. Tot het eindeGa naar voetnoot1). Een Psalm van DavidGa naar voetnoot2). |
2. Coeli enarrant gloriam Dei, et opera manuum ejus annuntiat firmamentum. | 2. De hemelen verhalen de heerlijkheid Gods, en het uitspansel verkondigt de werken zijner handenGa naar voetnoot3). |
3. Dies diei eructat verbum, et nox nocti indicat scientiam. | 3. De dag galmt aan den dag de mare toe, en de nacht deelt aan den nacht de kondschap medeGa naar voetnoot4). |
4. Non sunt loquelae, neque sermones, quorum non audiantur voces eorum. | 4. Dat zijn geen talen en geen woorden, welker klanken niet vernomen wordenGa naar voetnoot5). |
5. In omnem terram exivit sonus eorum: et in fines orbis terrae verba eorum. Rom. X 18. | 5. Over geheel de aarde breidt zich uit hun schallen, en tot der wereld grenzen hunne woordenGa naar voetnoot6). |
6. In sole posuit tabernaculum suum: et ipse tamquam sponsus procedens de thalamo suo: Luc. XXIV 46.
Exsultavit ut gigas ad currendam viam, |
6. In de zon sloeg Hij zijn tent op, en zij, gelijk een bruidegom, die uit zijn kamer treedt,
springt juichend op, gelijk een reus, om langs haar baan te spoedenGa naar voetnoot7). |
[pagina 60]
7. A summo coelo egressio ejus:
Et occursus ejus usque ad summum ejus: nec est qui se abscondat a calore ejus. |
7. Van 's hemels uiteinde is haar uittocht,
en haar omloop is tot aan zijn uiteinde, en niemand is er, die zich voor haar gloed verbergen kanGa naar voetnoot8). |
8. Lex Domini immaculata convertens animas: testimonium Domini fidele, sapientiam praestans parvulis. | 8. De Wet des Heer en is vlekkeloosGa naar voetnoot9); omkeer brengt zij in de zielen. Het getuigenis des Heeren is vertrouwd; wijsheid geeft het aan de kleinenGa naar voetnoot10). |
9. Justitiae Domini rectae, laetificantes corda: praeceptum Domini lucidum; illuminans oculos. | 9. De voorschriften des Heeren zijn gerecht; blijde maken zij de harten. Het gebod des Heeren is schitterend; het verlicht de oogen. |
10. Timor Domini sanctus, permanens in saeculum saeculi: judicia Domini vera, justificata in semetipsa. | 10. De vreeze des Heeren is heilig; blijven zal zij altoos en eeuwigGa naar voetnoot11). De gerichten des Heeren zijn waarachtig; zij rechtvaardigen zich zelvenGa naar voetnoot12). |
11. Desiderabilia super aurum et lapidem pretiosum multum: et dulciora super mel et favum. | 11. Begeerlijk zijn zij boven goud en boven tal van edele steenen, en zoeter dan honig en honigzeemGa naar voetnoot13). |
12. Etenim servus tuus custodit ea, in custodiendis illis retributio multa. | 12. Want ook uw knecht onderhoudt ze; in het onderhouden daarvan is rijke vergeldingGa naar voetnoot14). |
[pagina 61]
13. Delicta quis intelligit? ab occultis meis munda me: | 13. De zonden, wie bevroedt ze? van mijne verborgene reinig mij, |
14. Et ab alienis parce servo tuo.
Si mei non fuerint dominati, tunc mmaculatus ero: et emundabor a delicto maximo. |
14. en voor vreemden bewaar uwen dienstknechtGa naar voetnoot15).
Als dezen mij niet overheerschen, dan zal ik vlekkeloos zijn en gelouterd van overzwaar misdrijf. |
15. Et erunt ut complaceant eloquia oris mei: et meditatio cordis mei in conspectu tuo semper.
Domine adjutor meus, et redemptor meus. |
15. En welbehaaglijk zullen de woorden van mijnen mond en de overpeinzing mijns harten zijn voor uw aangezicht te allen tijde,
o Heer, mijn helper en mijn verlosser! |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1.
- voetnoot2)
- Het innig verband der onderdeelen van dezen Psalm (zie noot 8) ontneemt allen grond aan de meening, dat hij uit drie verscheidene liederen werd samengesteld.
- voetnoot3)
- Het met hemellichamen bezaaide uitspansel toont ons, wat al heerlijke werken God geschapen heeft, en houdt als een aanschouwelijke lofspraak op zijne almacht. Vgl. Rom. I 20.
- voetnoot4)
- Dag en nacht worden hier als personen voorgesteld, die beurtelings de kondschap van Gods heerlijkheid in onafgebroken reeks aan den volgenden dag en nacht mededeelen. Dat getuigenis van God en zijne almacht wordt door iedereen (v. 4) en overal (v. 5) vernomen.
- voetnoot5)
- Dat lofgezang over God wordt door de hemellichamen aangeheven, niet in zwakke menschentaal, welke slechts in beperkten kring gehoord en verder niet vernomen wordt; maar (v. 5) die taal en die woorden schallen tot aan het uiteinde der wereld. Het Hebr. kan beteekenen: ‘Dat is geen spraak; dat zijn geen woorden; niets dat gehoord wordt is hunne stem’; d.i. zij verkondigen dat, maar zonder woorden. Anderen vertalen: er is geen taal en geen spraak (geen volk), door welke hunne stem niet gehoord wordt.
- voetnoot6)
- Voor sonus der Vulgaat heeft de grondtekst ‘koord’, d.i. meetsnoer ter afbakening van eigendom; overdrachtelijk het eigendom zelf. De zin is dan: hun gebied strekt zich uit over geheel de aarde. Rom. X 18 past de H. Paulus deze woorden toe op de Apostelen, die alom de leer van Christus verkondigen.
- voetnoot7)
- De voornaamste heraut van Gods heerlijkheid is voor den mensch de zon. Zij is als Gods woning en prachtgewaad. Hebr.: ‘Hij heeft voor de zon een tent in hen (in het uitspansel) gemaakt’. De Psalmist bezingt nu de heerlijkheid der zon, die als een bruidegom en een reus is door hare altijd jeugdige schoonheid, haar geweldigen loop en haren levenwekkenden gloed.
- voetnoot8)
- Tegenover de openbaring van God in de schepping plaatst de dichter in v. 8 enz. zonder overgang de openbaring Gods in de Wet; hoe voortreffelijk deze is, blijkt hem uit haren aard en uit hetgeen zij teweegbrengt in den mensch. Dien uitmuntenden aard der Wet duidt de Psalmist ook aan door ze beurtelings getuigenis, voorschriften, gebod enz. te noemen. In veel hoogeren zin gelden zijne woorden ten opzichte der Wet van het Evangelie. Was de Oude Wet die der voorafbeelding, de Wet der doodende letter, der straf, der vrees en der drukkende dienstbaarheid: de Nieuwe Wet is die der vervulling en waarheid, de Wet des geestes (II Cor. III 6) en der levendmaking, der genade (Rom. V 20-21) en liefde, de gemakkelijk te vervullen Wet der vrijheid (Gal. IV 31).
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘is volmaakt’; d.i. er ontbreekt niets aan; zij is zonder gebrek, noch bedrog; wat zij oplegt is heilzaam, wat zij belooft, wordt vervuld. Vgl. Ps. XI 7.
- voetnoot10)
- De Wet getuigt wie God is en wat Hij wil; zij bedriegt daarin niet, evenmin als in hare beloften; die kennis schenkt zij aan de eenvoudigen, welke voor hooger wijsheid vatbaar zijn.
- voetnoot11)
- Het gevolg, de vreeze Gods, staat hier voor de oorzaak, de Wet; deze is heilig in haren oorsprong en haar doel; zij duurt eeuwig in Gods heiligen wil, waarvan zij een uitvloeisel is.
- voetnoot12)
- Zijne uitspraken, zijne bevelen, zijn waarachtig, omdat zij de uitdrukking zijn der eeuwige waarheid en rechtvaardigheid. In plaats van in semetipsa heeft de Septuagint in idipsum, gezamenlijk, d.i. zij zijn zonder eenige uitzondering gewettigd.
- voetnoot13)
- Het honigzeem of de maagdenhonig is de fijnste, die vanzelf uit de honigraten druipt. Dat de Wet zoo allen rijkdom en alle genot overtreft, kan (v. 12) David getuigen, die ze getrouw onderhoudt.
- voetnoot14)
- Niet in de bloote kennis, maar in het stipte naleven der Wet. Hebr.: ‘Ook uw knecht wordt er door verlicht’ d.i. onderricht, gewaarschuwd. Daarom gaat de Psalmist zich nu in haar licht beschouwen; hij is zich wel van geen schuld bewust, maar, zegt hij (v. 13), wie bemerkt elke fout? Men begaat er ook uit onachtzaamheid. Daarom vraagt hij vergiffenis van die verborgen overtredingen, nl. waarvan hij zich niet bewust is.
- voetnoot15)
- Bewaar mij voor den slechten invloed dergenen, die zich van U vervreemd hebben; voor vreemde afgodendienaars of overtreders der Wet, die mij tot het bewust overtreden daarvan zouden kunnen medesleepen. Het alienis der Vulgaat is mannelijk, zooals dominati zulks aanduidt, en kan dus niet van vreemde zonden verstaan worden. De grondtekst heeft: ‘van de trotschaards’, d.i. de hoogmoedige verkrachters der Wet. De H. Augustinus en anderen lezen dominata, d.i. peccata aliena, hier de opzettelijke zonden, in tegenstelling van occulta, de onwillekeurige overtredingen.
- Eenige schriftverklaarders meenen, dat de Apostel Rom. X 18 de woorden van v. 4 niet als bloot toepasselijk, maar in typischen zin gebruikt. De zon beteekent dan de menschelijke natuur van Christus; in Hem was het Woord als in eene tent verborgen. De hemellichamen verbeelden dan de apostelen; het uitspansel de Kerk; de opvolging van dag en nacht hare apostoliciteit en duurzaamheid. De Wet (v. 8) is dan in typischen zin die der genade. (Matth. XI 25; S. Thom. in Rom. X 18.)