De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalm XVI.
|
1. Oratio David.
Exaudi Domine justitiam meam: intende deprecationem meam. |
1. Een gebed van David.
Verhoor, o Heer, mijne gerechtigheid; geef acht op mijne smeeking; |
[pagina 50]
Auribus percipe orationem meam, non in labiis dolosis. | leen het oor aan mijn gebed van lippen zonder arglistGa naar voetnoot1). |
2. De vulto tuo judicium meum prodeat: oculi tui videant aequitates. | 2. Van uw aanschijn ga mijn oordeel uit; dat uwe oogen zien wat recht isGa naar voetnoot2)! |
3. Probasti cor meum, et visitasti nocte: igne me examinasti, et non est inventa in me iniquitas. | 3. Getoetst hebt Gij mijn hart en onderzocht des nachtsGa naar voetnoot3); door het vuur hebt Gij mij beproefd, en geene ongerechtigheid is er in mij gevonden. |
4. Ut non loquatur os meum opera hominum: propter verba labiorum tuorum ego custodivi vias duras. | 4. Opdat mijn mond geen werken der menschen sprak, hield ik ter wille van de woorden uwer lippen ruwe wegenGa naar voetnoot4). |
5. Perfice gressus meos in semitis tuis: ut non moveantur vestigia mea. | 5. Bevestig mijne schreden op uwe paden, opdat nijne voetstappen niet wankelenGa naar voetnoot5). |
6. Ego clamavi, quoniam exaudisti me Deus: inclina aurem tuam mihi, et exaudi verba mea. | 6. Ik riep, want Gij verhoordet mij, o God! Neig tot mij uw oor en luister naar mijn woorden. |
7. Mirifica misericordias tuas, qui salvos facis sperantes in te. | 7. Maak wonderbaar uwe barmhartigheden, Gij, die redding schenkt aan die op U vertrouwenGa naar voetnoot6). |
8. A resistentibus dexterae tuae custodi me, ut pupillam oculi.
Sub umbra alarum tuarum protege me: |
8. Voor wie aan uwe rechterhand weerstaan behoed mij als een oogappel.
Onder de schaduw uwer vleugelen beschut mijGa naar voetnoot7) |
[pagina 51]
9. A facie impiorum qui me afflixerunt.
Inimici mei animam meam circumdederunt, |
9. voor de goddeloozen, die mij kwellen.
Mijne haters houden mij omsingeld; |
10. Adipem suum concluserunt: os eorum locutum est superbiam. | 10. hun vet hebben zij toegesloten; hun mond spreekt hoovaardijGa naar voetnoot8). |
11. Projicientes me nunc circumdederunt me: oculos suos statuerunt declinare in terram. | 11. Die mij uitgestooten hadden, omsingelen mij nu; hunne oogen hebben zij er op gericht om (mij) ter aarde neer te buigenGa naar voetnoot9). |
12. Susceperunt me sicut leo paratus ad praedam: et sicut catulus leonis habitans in abditis. | 12. Zij hebben mij in het oog, gelijk een leeuw, die tuk op roof is, en als een jonge leeuw, die in spelonken huist. |
13. Exsurge Domine, praeveni eum, et supplanta eum: eripe animam meam ab impio, frameam tuam | 13. Sta op, Heer, overrompel hem en werp hem overhoop; ontruk den goddelooze mijne ziel, uw zwaard |
14. Ab inimicis manus tuae.
Domine a paucis de terra divide eos in vita eorum: de absconditis tuis adimpletus est venter eorum. Saturati sunt filiis: et dimiserunt reliquias suas parvulis suis. |
14. den tegenstanders van uw handGa naar voetnoot10).
Heer, van het luttel aantal (vromen) in den lande scheid hen in hun leven afGa naar voetnoot11); met uwe schatten is hun buik gevuld; zij hebben zonen naar genoegen, en laten hunne overblijfsels achter aan hunne kleinenGa naar voetnoot12). |
15. Ego autem in justitia apparebo conspectui tuo: satiabor cum apparuerit gloria tua. | 15. Ik echter, ik zal in gerechtigheid verschijnen voor uw aangezicht; ik zal verzadigd worden, als uwe heerlijkheid zich zal vertoonenGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- David's gerechtigheid is hier, zooals het parallelisme zulks aanduidt, het gebed, dat hij in vertrouwen op zijne goede zaak tot God gaat richten; hij doet dit in alle oprechtheid, zonder arglist; want van den arglistige gruwt de Heer. Ps. V 7.
- voetnoot2)
- Mogen zij mijne onschuld zien! Zoolang de booze zijn lust kan botvieren, schijnt God geene oogen te hebben voor het recht. De zin van v. 1-2 is dus: Heer, verhoor mijn oprecht gebed; Gij ziet alles: laat dus uwe alwetendheid het vonnis strijken, en dit zal rechtvaardig zijn; immers (v. 3) Gij kent mijn hart.
- voetnoot3)
- Gij zaagt, welke gedachten en plannen des nachts, ten tijde der stille overpeinzing (vgl. Ps. IV 5 en XV 7), in mijn hart opkwamen. Of wel: des nachts d.i. ongestoord, grondig hebt Gij mijn hart onderzocht. De Septuagint heeft: ‘door het vuur hebt Gij mij gelouterd’. Sommigen verbinden dit met (v. 4) opdat enz.
- voetnoot4)
- Om niet te spreken en te handelen gelijk zondige menschen; of: om geen zondige werken goed te keuren, heb ik, ter vervulling uwer geboden, het moeielijke pad der deugd en der zelfverloochening, den ruwen weg der ballingschap bewandeld.
- voetnoot5)
- Geef mij nu uwe genade, opdat ik getrouw uwe geboden blijve vervullen. Naar den grondtekst luidt de zin van v. 4-5 waarschijnlijk: Gij hebt mij onderzocht en Gij vondt niets. Het (booze) zal niet mijnen mond overschrijden. Bij de handelingen der menschen (richtte ik mij) naar het woord uwer lippen; de paden des overtreders (den weg des kwaads) heb ik vermeden.
- voetnoot6)
- Uwe barmhartigheid, mij zoo dikwijls in het verleden betoond, deed mij (v. 1) tot U roepen. Geef mij nu schitterende bewijzen van die barmhartigheid. Hebr.: ‘Gij, die degenen, welke op U vertrouwen, bewaart tegen (v. 8) hen, die weerstand bieden aan uwe rechterhand’, d.i. die zich verzetten tegen uwen wil.
- voetnoot7)
- De Psalmist koppelt hier twee beelden samen: de vleugelen verleenen bescherming tegen den vijand en schaduw tegen de zonnehitte.
- voetnoot8)
- Het vet is een beeld van gevoelloosheid (vgl. Ps. CXVIII 70) of van rijkdom gepaard met hardvochtigheid. De zin is: hun hart is gevoel- en meedoogenloos geworden en zij voeren gesprekken vol van trotschheid. Vgl. Deut. XXXII 15.
- voetnoot9)
- Zij noopten mij eerst tot de vlucht; thans vervolgen zij mij om mij tot val te brengen.
- voetnoot10)
- Red mij het leven en ontneem aan Saül uw zwaard, d.i. de macht, die hij van U ontving, en die hij en de zijnen tegen uwe hand, d.i. tegen den drager van uw gezag, misbruiken door mij naar het leven te staan. Naar den grondtekst is de zin: ‘Ontruk mijne ziel aan den booze door uw zwaard, aan de boozen door uwe hand, Jehova, aan de menschen dezer wereld, wier aandeel in dit leven is’.
- voetnoot11)
- Stel de bevrijding van mij en de mijnen niet uit tot een toekomstig leven. Of wel: straf de boozen nu en scheid hen zoodoende af van de vromen, opdat niemand meene, dat Gij U om dezen niet bekreunt. Anderen vertalen hier: wegens het klein getal vromen (die mij volgen), breng tusschen mijne vijanden verdeeldheid en scheid hen af van deze aarde.
- voetnoot12)
- De zin is: Die boozen hebben van U allen tijdelijken voorspoed ontvangen: zij zijn gezegend met schatten en kinderen, zoodat zij aan dezen hunne overblijfsels, d.i. hunnen overvloed, ten erfdeel achterlaten. Ontneem hun die schijnbare verzadiging; ik zal de mijne (v. 15) vinden bij het aanschouwen uwer heerlijkheid. De Septuagint heeft hier: ‘zij zijn verzadigd met varkensvleesch en hebben de brokken aan hun kleinen overgelaten’.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘Ik zal in gerechtigheid uw aangezicht zien, en bij mijn ontwaken mij verzadigen aan uw beeld’. Klaarblijkelijk wordt hier het ontwaken in een ander leven bedoeld; 's menschen dorst naar geluk is hier op aarde onmogelijk te stillen; leeft hij echter in gerechtigheid en verschijnt hij zoo voor God, dan zal het gezicht en het genot van Gods heerlijkheid hem eeuwig verzadigen.
- De HH. Hiëronymus, Augustinus en anderen vatten dezen Psalm op als een gebed van Christus en zijne Kerk; de Heiland klaagt over de vervolgingen der Joden; de Kerk over die der ongeloovigen en ketters.