De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 41]
| |||||||||||||||
Psalmus XI.
|
1. In finem pro octava, Psalmus David. | 1. Tot het einde. Voor de achtsteGa naar voetnoot1). Een Psalm van David. |
2. Salvum me fac Domine, quoniam defecit sanctus: quoniam diminutae sunt veritates a filiis hominum. | 2. Red mij, Heere, want er is geen vrome meer; want weggeslonken is de waarheid uit de kinderen der menschenGa naar voetnoot2). |
3. Vana locuti sunt unusquisque ad proximum suum: labia dolosa, in corde et corde locuti sunt. | 3. Leugens spreken zij, een ieder tot zijn naaste; de lippen vol van arglist, dubbelhartig spreken zij. |
4. Disperdat Dominus universa labia dolosa, et linguam magniloquam. | 4. De Heer verdelge alle arglistige lippen, en de grootsprekende tong, |
5. Qui dixerunt: Linguam nostram magnificabimus, labia nostra a nobis sunt, quis noster Dominus est? | 5. hen die zeggen: onze tong zullen wij machtig maken; onze lippen staan in onzen dienst; wie is onze HeerGa naar voetnoot3)? |
6. Propter miseriam inopum, et gemitum pauperum nunc exsurgam, dicit Dominus.
Ponam in salutari: fiducialiter agam in eo. |
6. Om de ellende der behoeftigen en het gesteun der armen zal Ik nu opstaan, zegt de HeerGa naar voetnoot4).
Brengen zal Ik (hen) in veiligheid; vrijmoedig zal Ik daarin handelen. |
7. Eloquia Domini, eloquia casta: argentum igne examinatum, probatum terrae purgatum septuplum. Prov. XXX 5. | 7. De woorden van den Heer zijn reine woorden, zilver door het vuur beproefd, gekeurd voor de aarde, zevenwerf gelouterdGa naar voetnoot5). |
[pagina 42]
8. Tu Domine servabis nos: et custodies nos a generatione hac in aeternum. | 8. Gij, o Heer, zult ons bewaren en ons beschutten tegen dat geslacht in eeuwigheid. |
9. In circuitu impii ambulant: secundum altitudinem tuam multiplicasti filios hominum. | 9. In het rond zwerven de boozen; naar uwe verhevenheid vermenigvuldigt Gij de menschenzonenGa naar voetnoot6). |
- voetnoot1)
- Zie Ps. IV noot 1 en Ps. VI noot 2.
- voetnoot2)
- In zijne verontwaardiging en droefheid drukt David zich hier hyperbolisch uit (vgl. v. 6 en Ps. XIII 3). De vrome is hier degene, die de naastenliefde beoefent; ware vroomheid gaat steeds met die deugd gepaard. Door waarheid, het veritates der Vulgaat, worden de handelingen van oprechtheid, of, blijkens den grondtekst en het parallelisme, de oprechten aangeduid.
- voetnoot3)
- Wij zullen den vrijen teugel laten aan onze tong en toonen wat zij kan; onze lippen zeggen wat wij willen; want wij erkennen geenen Heer. Leugenaars en lasteraars sparen geen woorden om anderen ten gronde te richten; in hunnen hoogmoed vergeten zij zelfs, dat God hunne plannen kan verijdelen.
- voetnoot4)
- Op de grootspraak der vijanden volgt terstond het antwoord van den beschermenden God, die nu niet meer talmt den ellendige te hulp te komen. Daarin zal Hij vrijmoedig handelen, d.i. zonder naar iets te zien, vastberaden, krachtdadig. De grondtekst heeft: ‘Ik zal in heil stellen die daarnaar hijgt’.
- voetnoot5)
- Gods beloften worden door geen leugen of logenstraffing verkracht, en daarom betrouwt hij er op. De Psalmist stelt ze hier tegenover de drogredenen der boozen en vergelijkt ze daarom met volmaakt gelouterd metaal. Het probatum terrae kan volgens Bellarminus den zin hebben: ‘gekeurd en rein bevonden door deskundige volken der aarde’; volgens anderen: ‘met het keurteeken voorzien voor geheel Palestina’; Volgens den grondtekst misschien: ‘beproefd zilver, in de smelterij op de aarde’ (d.i. rein neervloeiend, of beproefd voor die op aarde zijn).
- voetnoot6)
- Welke hier de juiste zin der Vulgaat is, laat zich bezwaarlijk met zekerheid zeggen. De Septuagint heeft: ‘Gij hebt zorgvuldig gadegeslagen’ of: ‘overvloedig van alles voorzien’. Vermoedelijk is de zin daarvan: naar de verhevenheid uwer raadsbesluiten beschut en zegent Gij. Door menschenzonen worden dan waarschijnlijk de vromen bedoeld. Volgens anderen is de zin der Vulgaat: ‘naar de hoogte van uwe wijsheid laat Gij de boozen zich eenigen tijd vermenigvuldigen, om ze later te straffen. Naar het Hebr. vertaalt de H. Hiëronymus het slot: ‘als de slechtsten onder de menschen verheven zijn’. Anderen: ‘de verheffing is de beschaming voor de kinderen der menschen’, d.i. hoe meer zij zich verheffen, des te meer zullen zij beschaamd worden.
- Volgens den H. Augustinus beklaagt zich de Psalmist hier als profeet over de leugentaal, de trotschheid en arglist der boozen, en voorspelt hij, dat God uit medelijden zijnen Zoon zal zenden, dien Hij ons als ons heil en onze veiligheid schenkt om de ellende der verdrukten weg te nemen. Door Hem hoopt de profeet van de rondzwervende boozen bevrijd en met de godvreezenden gezegend te worden.