De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus IX.
|
1. In finem pro occultis filii, Psalmus David. | 1. Tot het eindeGa naar voetnoot1). Voor de verborgenheden des zoonsGa naar voetnoot2). Een Psalm van David. |
2. Confitebor tibi Domine in toto corde meo: narrabo omnia mirabilia tua. | 2. Loven zal ik U, o Heer, met gansch mijn hart; verkonden zal ik al uw wonderdaden. |
3. Laetabor et exsultabo in te: | 3. Verblijden zal ik mij en jui- |
[pagina 35]
psallam nomini tuo Altissime, | chen om U; prijzen zal ik op het psalter uwen naam, o Allerhoogste; |
4. In convertendo inimicum meum retrorsum: infirmabuntur, et peribunt a facie tua. | 4. omdat Gij mijnen vijand achterwaarts deed wijken; ontzenuwd zijn zij en vergaan voor uwen aanblik. |
5. Quoniam fecisti judicium meum et causam meam: sedisti super thronum qui judicas justitiam. | 5. Want Gij voerdet mijne rechtzaak en mijn pleitgeding; gezeten waart Gij op den rechterstoel, Gij, die gerechtigheid richtGa naar voetnoot3). |
6. Increpasti gentes, et periit impius: nomen eorum delesti in aeternum et in saeculum saeculi. | 6. Uitgevaren zijt Gij tegen de volkenGa naar voetnoot4), en vergaan is de booze; hunnen naam hebt Gij verdelgd voor altoos en immer en eeuwig. |
7. Inimici defecerunt frameae in finem: et civitates eorum destruxisti.
Periit memoria eorum cum sonitu: |
7. Des vijands zwaarden zijn onschadelijk voor immer, en hunne steden hebt Gij uitgedelgd.
Vergaan is hunne gedachtenis met gedruischGa naar voetnoot5). |
8. Et Dominus in aeternum permanet.
Paravit in judicio thronum suum: |
8. En de Heer blijft eeuwig.
Opgericht om recht te doen heeft Hij zijn zetelGa naar voetnoot6). |
9. Et ipse judicabit orbem terrae in aequitate, judicabit populos in justitia. | 9. En Hij, Hij richt met billijkheid den aardbol; Hij richt de volken met gerechtigheid. |
10. Et factus est Dominus refugium pauperi: adjutor in opportunitatibus, in tribulatione. | 10. En de Heer is eene toevlucht voor den arme, een helper ten bekwamen tijde, in den nood. |
11. Et sperent in te qui noverunt nomen tuum: quoniam non dereliquisti quaerentes te Domine. | 11. En betrouwen mogen zij op U, die uwen naam kennen; want Gij verliet niet die U zochten, Heer. |
12. Psallite Domino, qui habitat in Sion: annuntiate inter gentes studia ejus: | 12. Prijst op het psalter den Heer, die woont op Sion; verkondigt bij de heidenen zijne oogmerkenGa naar voetnoot7), |
13. Quoniam requirens sanguinem eorum recordatus est: non est oblitus clamorem pauperum. | 13. dat Hij, die het bloed terug eischt, hunner gedachtig geweest is, niet heeft vergeten het schreien der armenGa naar voetnoot8). |
[pagina 36]
14. Miserere mei Domine: vide humilitatem meam de inimicis meis. | 14. Ontferm u mijner, Heer; aanschouw mijne vernedering door mijne hatersGa naar voetnoot9), |
15. Qui exaltas me de portis mortis, ut annuntiem omnes laudationes tuas in portis filiae Sion. | 15. Gij, die mij opheft uit de poorten des doods, opdat ik al uwe roemwaardigheid verkondige in de poorten van Sion's dochterGa naar voetnoot10). |
16. Exsultabo in salutari tuo: infixae sunt gentes in interitu, quem fecerunt.
In laqueo isto, quem absconderunt, comprehensus est pes eorum. |
16. Juichen zal ik in uw reddingGa naar voetnoot11): vastgeraakt zijn de volken in het verderf, dat zij bereid hadden;
in dien strik, dien zij verborgen hadden, is hun eigen voet gevangen. |
17. Cognoscetur Dominus judicia faciens: in operibus manuum suarum comprehensus est peccator. | 17. Bekend maakt zich de Heer door recht te doen; in de werken zijner handen heeft de zondaar zich verstriktGa naar voetnoot12). |
18. Convertantur peccatores in infernum, omnes gentes quae obliviscuntor Deum. | 18. Dat de zondaars ter onderwereld varenGa naar voetnoot13), de volken altegader, die God vergeten! |
19. Quoniam non in finem oblivio erit pauperis: patientia pauperum non peribit in finem. | 19. Want niet voor immer zal in vergetelheid zijn de arme; de hoop der armen gaat niet te loor voor immer. |
20. Exsurge Domine, non confortetur homo: judicentur gentes in conspectu tuo: | 20. Sta op, o Heer, niet overmachtig worde de mensch; gevonnisd mogen de volken worden voor uw aangezichtGa naar voetnoot14). |
21. Constitue Domine legislatorem super eos: ut sciant gentes quoniam homines sunt. | 21. Stel, Heer, eenen wetgever over hen aan, opdat de volken weten, dat zij menschen zijnGa naar voetnoot15). |
[pagina 37]
Psalmus X secundum Hebroeos. | Psalm X naar het Hebreeuwsch. |
---|---|
1. Ut quid Domine recessisti longe, despicis in opportunitatibus, in tribulatione? | 1. (22 enz.Ga naar voetnoot16) Waarom, Heer, wijkt Gij verre, wendt Gij den blik af ten bekwamen tijde, in den noodGa naar voetnoot17)? |
2. Dum superbit impius, incenditur pauper: comprehenduntur in consiliis quibus cogitant. | 2. Als de booze zijnen hoogmoed botviert, brandt de arme; zij worden gevangen in de listen, die zij uitdenkenGa naar voetnoot18). |
3. Quoniam laudatur peccator in desideriis animae suae: et iniquus benedicitur. | 3. Want de zondaar snoeft op de lusten van zijne ziel, en de onrechtvaardige prijst zich gelukkig. |
4. Exacerbavit Dominum peccator, secundum multitudinem irae suae non quaeret. | 4. De zondaar verbittert den Heer; in de veelheid van zijnen toorn vraagt hij er niet naarGa naar voetnoot19). |
5. Non est Deus in conspectu ejus: inquinatae sunt viae illius in omni tempore.
Auferuntur judicia tua a facie ejus: omnium inimicorum suorum dominabitur. |
5. Geen God is er voor zijne oogen; bezoedeld zijn steeds zijne wegen.
Onttrokken zijn uwe gerichten aan zijn gezichtGa naar voetnoot20); al zijne vijanden overheert hijGa naar voetnoot21). |
6. Dixit enim in corde suo: Non movebor a generatione in generationem sine malo. | 6. Want hij zegt in zijn hart: onwankelbaar zal ik zijn van geslacht tot geslacht zonder ongeluk. |
7. Cujus maledictione os plenum est, et amaritudine, et dolo: sub lingua ejus labor et dolor. Supra V 11; Infra XIII 3; Rom. III 14. | 7. Met lastertaal is zijn mond gevuld en met schamperheid en met arglist; onder zijn tong is kwelling en weedomGa naar voetnoot22). |
[pagina 38]
8. Sedet in insidiis cum divitibus in occultis, ut interficiat innocentem. | 8. In hinderlaag zit hij met rijken op verscholen plaatsen om den onschuldige te vermoordenGa naar voetnoot23). |
9. Oculi ejus in pauperem respiciunt: insidiatur in abscondito, quasi leo in spelunca sua.
Insidiatur ut rapiat pauperem: rapere pauperem dum attrahit eum. |
9. Zijne oogen gluren op den arme; hij ligt op de loer in een schuilhoek, gelijk een leeuw in zijne spelonk.
Hij ligt op de loer om den arme te grijpen, om den arme te grijpen, terwijl hij hem tot zich trektGa naar voetnoot24). |
10. In laqueo suo humiliabit eum, inclinabit se, et cadet cum dominatus fuerit pauperum. | 10. In zijnen strik werpt hij hem neder, - hij bukt en hij valtGa naar voetnoot25), - als hij de armen heeft overmeesterd. |
11. Dixit enim in corde suo: Oblitus est Deus, avertit faciem suam ne videat in finem. | 11. Want hij zegt in zijn hart: God is het vergetenGa naar voetnoot26); afgewend heeft Hij zijn aanschijn ten einde het nimmer te zien. |
12. Exsurge Domine Deus, exaltetur manus tua: ne obliviscaris pauperum. | 12. Sta op, o Heere, God! uw hand verheffe zich; vergeet de armen nietGa naar voetnoot27). |
13. Propter quid irritavit impius Deum? dixit enim in corde suo: Non requiret. | 13. Waarom toch tergt de booze God? Want in zijn hart heeft hij gezegd: Hij zal er niet om vragen. |
14. Vides, quoniam tu laborem et dolorem consideras: ut tradas eos in manus tuas.
Tibi derelictus est pauper: orphano tu eris adjutor. |
14. Gij ziet het; Gij toch let op kwelling en op weedom, opdat Gij ze overlevert aan uwe handenGa naar voetnoot28).
Op U verlaat zich de arme; den wees zijt Gij een helper. |
15. Contere brachium peccatoris et maligni: quaeretur peccatum illius, et non invenietur. | 15. Verbrijzel den arm des boozen en des snoodaards; vorschen zal men naar zijn boosheid en ze niet meer vindenGa naar voetnoot29). |
16. Dominus regnabit in aeternum, | 16. De Heer zal koning blijven |
[pagina 39]
et in saeculum saeculi: peribitis gentes de terra illius. | altoos en immer en eeuwigGa naar voetnoot30); verdwijnen zult gij uit zijn land, o heidenen! |
17. Desiderium pauperum exaudivit Dominus: praeparationem cordis eorum audivit auris tua. | 17. Den wensch der armen heeft de Heer verhoord; de voorbereidingGa naar voetnoot31) van hun hart heeft uw oor vernomen, |
18. Judicare pupillo et humili, ut non apponat ultra magnificare se homo super terram. | 18. om recht te doen aan wees en onderdrukte, opdat voortaan niet meer hoogmoedig zich verheffe een mensch op de aardeGa naar voetnoot32). |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1.
- voetnoot2)
- Volgens de HH. Vaders: Psalm handelende over de geheimen van Christus, d.i. van zijn lijden, zijn dood en zijne verheerlijking in den hemel en in zijne Kerk. Hebr.: ‘Al moeth labben’, Psalm te zingen naar de wijze van ‘Sterf voor den zoon’ of: ‘Sterven moet de zoon’. Anderen lezen: ‘Al alamoth labben’, d.i. Psalm te zingen door het maagdenkoor van Ben of Benaia. Vgl. I Par. XV 20.
- voetnoot3)
- Gij, o God, die gerechtigheid richt, d.i. die rechtvaardige vonnissen velt en uitvoert.
- voetnoot4)
- Gij hebt de heidenen, uwe en mijne vijanden, hun strafvonnis doen hooren, uwen toorn doen gevoelen en den booze, d.i. de snoodaards, vernietigd.
- voetnoot5)
- Hun roem, ja zelfs hun naam ging te niet in hunne nederlaag, gelijk een gebouw, dat met gedruisch ineenstort.
- voetnoot6)
- Gelijk Hij mij recht verschafte, zoo zal Hij steeds als Rechter blijven zetelen en oordeelen.
- voetnoot7)
- Hij woont op Sion onder u als uw beschermer; als verdediger der onderdrukten op te treden, ziedaar zijne oogmerken, zijn streven.
- voetnoot8)
- Vgl. Gen. IX 5. God, die weerwraak neemt over vergoten bloed, is hunner, d.i. der armen, hier der verdrukten, gedachtig geweest, toen Hij de heidenen tot straf voor hunne aanslagen vernietigde.
- voetnoot9)
- Niet alle gevaar is geweken, en daarom, o Heer, zie toe en bevrijd mij van mijne vijanden en hunne kwellingen. Sommigen meenen echter, dat David in v. 14 en 15 het gebed aanhaalt der armen vermeld in v. 13.
- voetnoot10)
- Gij hebt mij aan het doodsgevaar ontrukt in het verleden: help mij ook nu, opdat enz. Sion's dochter is Jerusalem. In en bij de poorten der stad hadden gewoonlijk talrijke bijeenkomsten plaats.
- voetnoot11)
- Zoo zeker is hij van Gods bijstand, dat hij bereids den juichtoon aanslaat; hij ziet zijne vijanden reeds vastzitten in het verderf, den moordkuil, dien zij voor hem gedolven, in den strik, dien zij voor hen gespannen hadden.
- voetnoot12)
- Door 's Heeren beschikking.
- voetnoot13)
- Mogen zij omkomen!
- voetnoot14)
- Mijne vijanden zijn heidenen; veroordeel ze naar uwe rechtvaardigheid en fnuik hunne macht en hunnen overmoed.
- voetnoot15)
- Uit het Hebr.: ‘Jaag hun schrik aan’ blijkt, dat de zin is: Onderwerp ze aan uwen wil en uwe wet, opdat zij hun machteloosheid inzien en hun overmoed betoomd worde.
- voetnoot16)
- Het tweede deel heeft geen opschrift en is in gedachten en uitdrukkingen met het eerste verwant, al schijnt toon en trant te verschillen; beide deelen zijn gericht tegen David's vijanden. In den grondtekst zijn sporen aanwezig, die op éénen, alphabetischen Psalm wijzen, en bij de liturgie der Oude Synagoge waren beide deelen vereenigd. Mogelijk blijft het intusschen, dat David het tweede gedeelte eerst naderhand bij het eerste gevoegd heeft.
- voetnoot17)
- Weeklacht in den vorm eener vraag. Het is alsof God zich opzettelijk van den dichter verwijderd houdt en niet wil zien, hoe zijne vijanden hem prangen.
- voetnoot18)
- Naar het parallelisme is de zin: de armen geraken in nood, door de listen, welke de boozen verzinnen. Naar den grondtekst kan de zin zijn: dat de boozen in hun eigen strik gevangen worden! Door armen worden hier en elders de vervolgden en onderdrukten bedoeld en onder dezen vooral de rechtvaardigen. Wat van den booze gezegd wordt, is op alle boozen toepasselijk, maar staat hier als beweegreden voor God om David's vijanden te vernederen.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘De booswicht in de hoogte van zijnen neus’ (d.i. in zijne trotschheid, zegt): God zal het niet straffen; er is geen God: (ziedaar) al zijn gedachten’. In de hevigheid zijner driften vraagt de booswicht er niet naar, of hij God beleedigt. Of wel: de booswicht tergt God; in zijne bedorvenheid zegt hij: God vraagt er niet naar; want in zijne opvatting is er geen God. Vgl. v. 13.
- voetnoot20)
- Het 's alsof Gods gerichten, d.i. zijne rechten, rechtsbepalingen, voorschriften en oordeelen voor hem niet bestonden; hij denkt er niet aan.
- voetnoot21)
- Hebr.: ‘hij blaast op zijne tegenstrevers’, d.i. hij blaast ze weg, hij onderdrukt ze; of: hij slaat ze neer met hooghartige, bitse woorden.
- voetnoot22)
- Zijne woorden zijn als adderspog zoo venijnig en steeds heeft hij die bereid om aan anderen kwelling en weedom te berokkenen.
- voetnoot23)
- Gelijk hier de onrechtvaardigen door rijken, zoo worden in v. 9 de onschuldigen en verdrukten aangeduid door de armen.
- voetnoot24)
- In zijnen strik.
- voetnoot25)
- De ongelukkige wankelt dan en komt tot val. De zin kan volgens de Vulgaat ook zijn: hij, d.i. de booswicht, bukt en valt op hem; of volgens het Hebr.: ‘de snoodaard duikt en kromt zich (d.i. gelijk een leeuw, die op zijn prooi gaat springen), en de ellendigen vallen in zijne machtige’ (d.i. klauwen).
- voetnoot26)
- God vergeet mijne daden, of den ellendige: Vgl. v. 12.
- voetnoot27)
- De verheffing der hand Gods duidt de uitoefening aan of wel van Gods almacht (vgl. Ps. VIII 7), of van zijne goedertierenheid (vgl. Ps. CXLIV 16), of wel, zooals hier, van zijne rechtvaardigheid. De zin is hier: straf de boozen, verlos de onderdrukten; immers (v. 13) genen tergen U, want zij loochenen uwe voorzienigheid en rechtvaardigheid.
- voetnoot28)
- En toch vraagt Gij er om en ziet elke verongelijking, opdat Gij ze, als uw tijd gekomen is, wreekt op hen, die ze veroorzaakten.
- voetnoot29)
- Ontneem hem de macht om te schaden, straf zijne zonde en zorg dat van zijn misdadig streven geen spoor meer overblijft.
- voetnoot30)
- Hij blijft Heer en beschermer van ons land en volk.
- voetnoot31)
- Naar de Septuagint: de neiging, de gesteltenis des harten, op welke God let; dus hier: het goed voorbereide, vrome gebed.
- voetnoot32)
-
Op de aarde behoort hier bij mensch; de zin is dus: een aardbewoner, een aardworm.
- Verscheidene HH. Vaders meenen, dat in opschrift en Psalm sprake is van het geheim der overwinning door het vleeschgeworden Woord op den duivel behaald en voortgezet in de overwinningen van zijn geheimzinnig lichaam, de Kerk. Volgens hen (o.a. de HH. Hiëronymus en Augustinus, Cassiodorus, enz.) wordt de duivel bedoeld door den vijand, die in hinderlaag ligt, door den snoodaard, den leeuw enz. Hij werd overwonnen, toen Christus het kruis als zijnen troon beklom. Nog dagelijks echter gaat hij voort, de geloovigen te kwellen (tweede gedeelte van den Psalm); en dit zal vooral geschieden tegen het einde der wereld; dan zal de boosheid ten top stijgen; maar duivel en boosheid zullen dan door Christus voorgoed overwonnen en uit zijn Rijk gebannen worden.