De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |||||||||||||||
Psalmus VII.
|
1. Psalmus David, quem cantavit Domino pro verbis Chusi filii Jemini. II Reg. XVI. | 1. Een PsalmGa naar voetnoot1) van David, dien hij den Heer zong wegens de woorden van Chusi, zoon van JeminiGa naar voetnoot2). |
2. Domine Deus meus in te speravi: salvum me fac ex omnibus persequentibus me, et libera me. | 2. O Heer, mijn God, op U vertrouw ik; red mij van al wie mij vervolgen en verlos mij, |
3. Nequando rapiat ut leo animam meam, dum non est qui redimat, neque qui salvum faciat. | 3. opdat hij niet, gelijk een leeuw, mijn ziel wegroove, terwijl er niemand is, die mij verlost en redtGa naar voetnoot3). |
4. Domine Deus meus si feci istud, si est iniquitas in manibus meis: | 4. O Heer, mijn God, beging ik datGa naar voetnoot4); kleeft ongerechtigheid aan mijne handen; |
5. Si reddidi retribuentibus mihi mala, decidam merito ab inimicis meis inanis. | 5. vergold ik kwaad aan die mij kwaad vergolden: dan valle ik te recht door mijne vijanden ontredderd; |
6. Persequatur inimicus animam meam, et comprehendat, et conculcet in terra vitam meam, et gloriam meam in pulverem deducat. | 6. mijn vijand make jacht op mijne ziel, en hij achterhale en vertrappe op den grond mijn leven, en hij doe mijne eer ternederzinken in het stofGa naar voetnoot5). |
7. Exsurge Domine in ira tua: | 7. Sta op, o Heer, in uwe gram- |
[pagina 31]
et exaltare in finibus inimicorum meorum.
Et exsurge Domine Deus meus in praecepto quod mandasti: |
schap, en verhef U bij de grenzen mijner vijandenGa naar voetnoot6),
en sta op, o Heer, mijn God, naar het bevel, dat Gij hebt uitgevaardigdGa naar voetnoot7), |
8. Et synagoga populorum circumdabit te.
Et propter hanc in altum regredere: |
8. en een vergadering van volkeren zal U omringenGa naar voetnoot8).
Keer ook om harentwille weder naar den hoogeGa naar voetnoot9). |
9. Dominus judicat populos.
Judica me Domine secundum justitiam meam, et secundum innocentiam meam super me. |
9. De Heere recht de volken.
Doe uitspraak over mij, o Heer, naar mijn gerechtigheid en naar mijne onschuld over mijGa naar voetnoot10). |
10. Consumetur nequitia peccatorum, et diriges justum, scrutans corda et renes Deus. I Par. XXVIII 9; Jer. XI 20; XVII 10 et XX 12. | 10. Een einde neme de boosheid der zondaars, en richt den gerechtige op, Gij, harten en nieren doorgrondende GodGa naar voetnoot11)! |
11. Justum adjutorium meum a Domino, qui salvos facit rectos corde. | 11. Gerechte hulp gewordt mij van den Heer, die redding brengt aan de rechtschapenen van harte. |
12. Deus judex justus, fortis, et patiens: numquid irascitur per singulos dies? | 12. God is een rechter, rechtvaardig, machtig en lankmoedig; of toornt Hij telken dageGa naar voetnoot12)? |
13. Nisi conversi fueritis, gladium | 13. Bekeert gij u niet, dan zwaait |
[pagina 32]
suum vibrabit: arcum suum tetendit, et paravit illum. | Hij zijnen klingGa naar voetnoot13); zijnen boog heeft Hij gespannen en hem toegerust, |
14. Et in eo paravit vasa mortis, sagittas suas ardentibus effecit. | 14. en daarop heeft Hij wapenen des doods geladen; zijne schichten heeft Hij tot brandpijlen gemaaktGa naar voetnoot14). |
15. Ecce parturiit injustitiam: concepit dolorem, et peperit iniquitatem. Job. XV 35; Is. LIX 4. | 15. Zie, hij is in barensnood van boosheid; zwanger is hij van verdriet, en hij baart onrechtGa naar voetnoot15). |
16. Lacum aperuit, et effodit eum: et incidit in foveam, quam fecit. | 16. Eenen kuil heeft hij gedolven en hem uitgediept, en hij valt in de groeve, die hij gemaakt heeft. |
17. Convertetur dolor ejus in caput ejus: et in verticem ipsius iniquitas ejus descendet. | 17. Zijn smart keert op zijn hoofd terug, en op zijn eigen schedel valt zijn onrecht nederGa naar voetnoot16). |
18. Confitebor Domino secundum justitiam ejus: et psallam nomini Domini altissimi. | 18. Lof zal ik den Heer betuigen naar zijne gerechtigheidGa naar voetnoot17), en prijzen op het psalter den naam des Heeren, des Allerhoogsten. |
- voetnoot1)
- Hebr. ‘Schiggaion’, d.i. klaaglied of wel ‘dithyrambus’. Volgens anderen: gezang over de dwalingen, nl. der vijanden.
- voetnoot2)
- Waarschijnlijk een lasteraar, een van Saül's hovelingen, over welken David zich beklaagt I Reg. XXIV 10. Sommigen meenen, dat Doëg, enkelen dat Saül zelf bedoeld wordt. In den grondtekst wordt hij Chus genoemd.
- voetnoot3)
- David heeft het hart vol van zijnen tegenstander en vervolger en is er van overtuigd, dat God diens aanslagen kent; daarom noemt hij hem niet eens met zijnen naam. Door de ziel wordt hier het leven bedoeld. Vgl. v. 6.
- voetnoot4)
- Indien ik datgene pleegde, waarvan men mij lasterlijk beticht; indien ik iemand verongelijkte of maar kwaad met kwaad vergold, dan mogen mijne vijanden mij zoo tot val brengen, dat ik ontredderd, d.i. dat mijn weerstand krachteloos of wel dat de hoop op hetgeen Gij mij beloofd hebt, verijdeld wordt.
- voetnoot5)
- Het anima, vita en gloria der Vulgaat zijn hebraïsmen en staan hier en elders voor het persoonlijk voornaamwoord; dus hier voor mij. De ziel, het levensbeginsel, wordt gloria, eer, genoemd, omdat zij 's menschen eer is wegens hare gelijkenis met God. De eer kan ook in letterlijken zin worden opgevat. In plaats van in terra heeft de Septuagint: in terram; de zin is dan: hij werpe mij op den grond en vertrappe mij.
- voetnoot6)
- In welken zin het verheffen bij de grenzen dient genomen te worden, is niet zeer duidelijk; het Hebr. kan beteekenen: toon U groot en machtig, nu het boos opzet mijner vijanden de uiterste grenzen bereikt; of wel: toon zulks daar, waar Gij paal en perk stelt aan den overmoed mijner vijanden; of ook: oefen uwe straffende macht uit aan de uiteinden der wegen, opdat mijne vijanden niet ontsnappen. Naar de Vulgaat schijnt de zin: verhef U bij de grenzen der vijanden om ze in hun eigen land te bestoken.
- voetnoot7)
- Haast U mij te helpen, gelijk Gij zelf beveelt dat de rechters den onschuldigen hulp verleenen. Hebr.: ‘Verhef U om de verbolgenheden mijner verdrukkers en kom op voor mij, Gij, die het gericht beveelt’.
- voetnoot8)
- Talrijk zal de menigte zijn dergenen, die acht geven op uw vonnis en uwe kastijdingen. Misschien echter ook: de naburige volken, die getuigen zijn van mijne vervolging, zullen uwe hulp zien en begrijpen, dat onschuld en recht aan mijne zijde zijn. Sommigen vertalen: kom ten oordeel, omringd van de twaalf stammen van Israël en beklim om hunnentwil uwen rechterstoel.
- voetnoot9)
- Het ‘propter hanc’ der Vulgaat kan ook, als hebraïsme, beteekenen: dus, daarom. De hooge is hier of de verheven rechterstoel, of de hemel. Door het opschorten der straf scheen God zijne rechtspleging gestaakt te hebben; daarom noodigt de Psalmist Hem uit, die te hervatten, hetzij hier op aarde, hetzij uit den hoogen hemel.
- voetnoot10)
- d.i. Kome uw vonnis over mij. Anderen vertalen dit: naar de onschuld, die in mij is. Hij doet hier tegenover zijn lasteraars een beroep op God als den rechtvaardigen Rechter der geheele wereld.
- voetnoot11)
- Richt hem op en bevestig hem. De Joden hielden het hart voor den zetel van verstand en wil, de nieren voor dien der begeerten en driften. In het Hebr. staat bij God: de Gerechte en v. 11 luidt: mijn schild is bij God, die redding enz.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘een rechtvaardige rechter, en die toornt telken dage’, d.i. die den strijd tegen het booze nooit staakt, al schijnt Hij zulks dikwerf te doen. Naar de Vulgaat schijnt de zin te zijn: God is lankmoedig; immers Hij straft niet elken dag, maar wacht zijnen tijd af.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘dan wet Hij zijn zwaard’.
- voetnoot14)
- Volgens anderen: Hij houdt zijne schichten bereid voor hen, die mij met vlammende woede vervolgen.
- voetnoot15)
- Hij, d.i. de snoodaard (zie v. 3), vat booze plannen op en pleegt onrecht; hij belaagt mij als een wild dier; maar door Gods toedoen valt het uit tot zijn eigen schande en schade.
- voetnoot16)
- Zijne smart is hier het ongeluk, dat hij voor anderen beraamd had.
- voetnoot17)
- Hij prijst God, omdat deze in zijne gerechtigheid hem zal redden en zijne vijanden straffen.
- Spreekt David hier in den naam van iederen vervolgden brave, dan doet hij zulks vooral in dien van Christus, den onschuldige bij uitstek; deze vraagt dan in zijn lijden, dat zijne vijanden door zijne verrijzenis beschaamd worden; dan zal Hem de Kerk, de vergadering der volken, omringen, ter wille van welke Hij naar den hooge opklimt om eens als Rechter der volkeren terug te keeren. Aldus o.a. Theodoretus, de H. Chrysostomus, Muisius, Lindanus.