De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |||||||||||||
Psalmus VI.
|
1. In finem in carminibus, Psalmus David, pro octava. | 1. Tot het eindeGa naar voetnoot1). Onder de liederen. Een Psalm van David. Voor de achtsteGa naar voetnoot2). |
2. Domine, ne in furore tuo arguas me, neque in ira tua corripias me, | 2. Heer, bestraf mij niet in uw verbolgenheid en tuchtig mij niet in uw gramschapGa naar voetnoot3). |
3. Miserere mei Domine quoniam infirmus sum: sana me Domine quoniam conturbata sunt ossa mea. | 3. Ontferm U mijner, Heer, want ik ben krank, schenk mij genezing, Heer, want geschokt is mijn gebeente, |
4. Et anima mea turbata est valde: sed tu Domine usquequo? | 4. en mijne ziel is diep ontsteld. Doch Gij, o Heer, hoe lang nogGa naar voetnoot4)? |
5. Convertere Domine, et eripe animam meam: salvum me fac propter misericordiam tuam, | 5. Keer terug, o Heer, en red mijn ziel; schenk mij behoudenis om uwe barmhartigheidGa naar voetnoot5). |
[pagina 29]
6. Quoniam non est in morte qui memor sit tui: in inferno autem quis confitebitur tibi? | 6. Want in den dood is niemand, die aan U gedenkt, en in de onderwereld, wie is er die U looftGa naar voetnoot6)? |
7. Laboravi in gemitu meo, lavabo per singulas noctes lectum meum: lacrymis meis stratum meum rigabo. | 7. Ik ben afgetobt van mijn gezucht; ik wasch elken nacht mijn sponde; met mijne tranen besproei ik mijne legerstede. |
8. Turbatus est a furore oculus meus: inveteravi inter omnes inimicos meos. | 8. Mijn oog is troebel van grammoedigheid; verouderd ben ik onder al mijne hatersGa naar voetnoot7). |
9. Discedite a me omnes qui operamini iniquitatem: quoniam exaudivit Dominus vocem fletus mei. Matth. VII 23 et XXV 41; Luc. XIII 27. | 9. Wijkt weg van mij, gij allen, die ongerechtigheid begaat, want geluisterd heeft de Heer naar mijne klaagstem. |
10. Exaudivit Dominus deprecationem meam, Dominus orationem meam suscepit. | 10. Geluisterd heeft de Heer naar mijn gesmeek; de Heer heeft mijne bede aangenomenGa naar voetnoot8). |
11. Erubescant, et conturbentur vehementer omnes inimici mei: convertantur et erubescant valde velociter. | 11. Dat zich schamen en ontstellen bovenmate al mijn haters; dat zij rugwaarts deinzen en zij ijlings grootelijks zich schamenGa naar voetnoot9)! |
- voetnoot1)
- Zie Psalm IV noot 1.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘Al hassjeminith’, met snarenspel. De meeningen omtrent dit opschrift zijn zeer uiteenloopend. Volgens velen beteekent het: te zingen met begeleiding van de achtsnarige harp. Volgens anderen: in den achtsten, ernstigen toon; of: door het achtste zangerenkoor; of: door de tenorstem. De HH. Vaders leggen het pro octava uit: voor den Zondag, d.i. den dag der geheimzinnige verrijzenis; of ook: voor het toekomstig leven, nl. voor den dag, die op den tijd (de week) van dit leven volgt.
- voetnoot3)
- Deze Psalm is de eerste onder de boetpsalmen. Sommigen zien daarin een gebed om de lichamelijke gezondheid te erlangen, die David tot straf voor zijne zonden verloren had; anderen meenen, dat ook hier sprake is van Absalom's opstand of Saül's vervolging. De Psalm is een uiting van berouw en boetvaardigheid. De Psalmist is zwaar gestraft, maar hoopt, dat God hem zal gaan behandelen naar zijne barmhartigheid.
- voetnoot4)
- Hoelang nog houdt Gij U en uwe hulp van mij verwijderd? Mijne ziel is in verslagenheid en mijn gebeente, d.i. mijne lichamelijke gezondheid, is geschokt, omdat uwe genade en hulp uitblijft.
- voetnoot5)
- Keer terug met uwe hulp, opdat uwe barmhartigheid aan allen blijke, en ik ze kunne verheerlijken; immers (v. 6) de dooden vermogen zulks niet. Mijne ziel staat hier voor mijn leven, zooals blijkt uit v. 6. Vgl. Ps. VII 6.
- voetnoot6)
- Het gedenken beteekent hier: uiterlijken eeredienst bewijzen, zooals blijkt uit het parallelisme, dat in loven ligt. De onderwereld is hier de verblijfplaats der dooden, (Hebr.: Sjeol) of wel in het bijzonder de verblijfplaats van de zielen der gestorven rechtvaardigen (‘limbus’), waar God niet volmaakt geprezen wordt, zooals zulks in den hemel geschiedt. Sommigen meenen, dat hier de hel bedoeld wordt. - Noch hier noch elders wordt door den Psalmist het bestaan van een toekomstig leven uitgesloten; evenals andere gerechtigen van het Oud Verbond scheidde hij ongaarne uit dit leven, omdat de onderwereld, zelfs die der rechtvaardigen (‘Abraham's schoot’), een plaats was zonder openbare godsdienstoefening, waar geen verdiensten konden verworven worden, een oord van afwachting en van beperkte vreugde. Van den hemel zegt hij daarentegen: ‘Ik zal verzadigd worden, als uw heerlijkheid zich zal vertoonen’. Ps. XVI 15.
- voetnoot7)
- Het zielsverdriet en de verontwaardiging, die ik gevoel, hebben mijne krachten gesloopt. Anderen zien in de grammoedigheid de straffende rechtvaardigheid van God of de woede van David's vijanden.
- voetnoot8)
- In zijn vertrouwen op God ziet de profeet zijne wenschen als reeds vervuld aan en betuigt dit tot driemaal toe met dank.
- voetnoot9)
- De toekomst wordt hier uitgedrukt onder den vorm van eenen wensch. Volgens anderen is het een vloek, die in dit of in het ander leven moet vervuld worden. Vgl. Ps. V noot 8.
- Volgens de HH. Gregorius M., Hiëronymus, Augustinus en anderen vraagt David in dezen Psalm God om vergiffenis van zijne zonden. Volgens anderen handelt deze Psalm niet van de zonde, den dood der ziel, en van de hulp der genade, maar kan hij zeer goed daarop toegepast worden.