De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus II.
|
1. Quare fremuerunt gentes, et populi meditati sunt inania? Act. IV 25. | 1. Waarom razen de heidenen en zinnen de volken op ijdelheidGa naar voetnoot2)? |
2. Astiterunt reges terrae, et principes convenerunt in unum adver- | 2. Aangerukt zijn de koningen der aarde, en samengerot zijn de vor- |
[pagina 21]
sus Dominum, et adversus Christum ejus. | stenGa naar voetnoot3) tegen den Heer en tegen zijnen GezalfdeGa naar voetnoot4). |
3. Dirumpamus vincula eorum: et projiciamus a nobis jugum ipsorum. | 3. Laat ons verbreken hun banden en weg van ons werpen hun jukGa naar voetnoot5)! |
4. Qui habitat in coelis irridebit eos: et Dominus subsannabit eos. | 4. Die in de hemelen woont zal hen belachen, en de Heer zal hen bespottenGa naar voetnoot6). |
5. Tunc loquetur ad eos in ira sua, et in furore suo conturbabit eos. | 5. DanGa naar voetnoot7) zal Hij tot hen spreken in zijn toorn, en in zijn verbolgenheid hen met ontzetting slaan. |
6. Ego autem constitutus sum rex ab eo super Sion montem sanctum ejus, praedicans praeceptum ejus. | 6. IkGa naar voetnoot8) echter ben door Hem als Koning aangesteld op Sion, zijnen heiligen berg; Ik zal zijn bevel verkonden: |
7. Dominus dixit ad me: Filius meus es tu, ego hodie genui te. Act. XIII 33; Hebr. I 5 et V 5. | 7. De Heer sprak tot Mij: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb heden U verwektGa naar voetnoot9). |
8. Postula a me, et dabo tibi gentes hereditatem tuam, et possessionem tuam terminos terrae. | 8. Eisch van MijGa naar voetnoot10), en geven zal Ik U de heidenen tot uw erfdeel, en tot uw eigendom des aardrijks einden. |
[pagina 22]
9. Reges eos in virga ferrea, et tamquam vas figuli confringes eos. Apoc II 27 et XIX 15. | 9. Bestieren zult Gij hen met ijzeren schepterGa naar voetnoot11), en als het vat eens pottebakkers zult Gij hen vergruizen. |
10. Et nunc reges intelligite: erudimini qui judicatis terram. | 10. En nu, o koningen, woest verstandig; laat u vermanen, rechters der aarde. |
11. Servite Domino in timore: et exsultate ei eum tremore. | 11. Dient den Heere in vrees en juicht Hem toe met ontzagGa naar voetnoot12). |
12. Apprehendite disciplinam nequando irascatur Dominus, et pereatis de via justa. | 12. Neemt regel en tucht aanGa naar voetnoot13), opdat de Heer niet toorne, en gij niet van den rechten weg af ten verderve gaat. |
13. Cum exarserit in brevi ira ejus, beati omnes, qui confidunt in eo. | 13. Als weldra zijne gramschap zal ontbrandenGa naar voetnoot14), gelukkig allen die op Hem betrouwen. |
- voetnoot1)
- Deze Psalm handelt niet in den typischen, maar in den letterlijken zin van den Messias; zulks blijkt uit Act. IV 25 volg., uit het eenparig gevoelen der HH. Vaders, uit de leer door de Rabbijnen gevolgd tot aan de twaalfde eeuw, en uit de woorden van v. 7 en 8, die alleen van den Zoon Gods kunnen gebezigd worden. Dat het Rijk van den Messias, zijnen afstammeling, eeuwigdurend zou zijn, wist David uit de woorden van den profeet Nathan. Vgl. II Reg. VII.
- voetnoot2)
- Wat willen, wat vermogen zij? Hun toeleg is onzinnig en moet mislukken.
- voetnoot3)
- Wie door de heidenen en de volken, de koningen en de vorsten bedoeld worden, blijkt uit Act. IV 25-27. Buiten Herodes en Pilatus worden zonder twijfel allen gemeend, die zich aan de wet van God en zijnen Gezalfde willen onttrekken, in bandelooze vrijheid leven en tegen Christus en zijne Kerk samenspannen.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘maschiach’. De naam van den Messias is aan deze plaats ontleend. Gezalfd werden de hoogepriesters, de koningen en somtijds de profeten; zinnebeeldelijk werd daardoor de mededeeling der gaven van den H. Geest aangeduid. De Zaligmaker wordt daarom bij uitnemendheid de Gezalfde genoemd: vervuld van den H. Geest is Hij de hoogepriester, profeet en koning bij uitstek.
- voetnoot5)
- Deze oproerkreet werd inderdaad door de Joden tegen Christus uitgestooten. Vgl. Luc. XIX 14; Joan. XIX 15.
- voetnoot6)
- De Heer, Hebr.: ‘Adonaï’. God zal hen bespotten door daden, hunne plannen verijdelen, hen behandelen geheel overeenkomstig hunne dwaasheid.
- voetnoot7)
- Telkens als Hij zijnen tijd gekomen acht, zal Hij tot hen spreken met woorden en daden.
- voetnoot8)
- Aldus de Gezalfde van v. 2. Naar den grondtekst zegt hier de Vader: ‘Ik heb mijnen Koning aangesteld over Sion, den heiligen berg’; waarbij de Zoon dan voegt: ‘Ik zal zijn bevel verkondigen’. Door deze woorden wordt het goddelijk gezag gehandhaafd tegenover den oproerigen kreet van v. 3. Sion staat hier voor Jerusalem, de voorafbeelding der Kerk, het Rijk van Christus, dat Hem door een bevel, d.i. door zijns Vaders wil, dien Hij in v. 7-9 gaat verkondigen, is toegewezen.
- voetnoot9)
- Dat hier niet van een geschapen gunsteling, maar van een eigenlijken Zoon en een eigenlijk verwekken of voortbrengen sprake is, blijkt uit de overlevering, uit Hebr. I 5 en uit den samenhang: aan den Messias dienen zich allen te onderwerpen, omdat Hij de eengeboren Zoon Gods is. Het heden dient dus van de eeuwige voortbrenging des Zoons te worden opgevat. In de eeuwigheid is noch verleden, noch heden, noch toekomst; zij is, zegt Dionysius Carth., het eindeloos en tevens volmaakt bezit des levens. Sommigen leggen het verwekken, naar Hebr. V 5, uit van de voortbrenging in den schoot der H. Maagd; anderen, naar Act. XIII 33, van de verrijzenis en hemelvaart van Christus.
- voetnoot10)
- Zijt Gij mijn Zoon, dan zijt Gij ook Koning en hebt Gij recht op onderdanigheid; daarom wil het slechts, en niet alleen de Joden (v. 6), maar ook de heidenen, dus alle volkeren, zullen U gehoorzamen.
- voetnoot11)
- De ijzeren schepter is het zinnebeeld van Gods onwrikbare rechtvaardigheid en onwederstaanbare almacht. Met deze uitgerust zal dus de Messias de volkeren bestieren, d.i. ze aan zijne wet onderwerpen en de weerspannigen (v. 2-3) kastijden. In v. 10-13 spreekt wederom de Psalmist.
- voetnoot12)
- Huldigt Hem blijmoedig en met liefde, maar tevens met ontzag.
- voetnoot13)
- Hebr. ‘kust den Zoon’, d.i. huldigt Hem door een uitwendig teeken van aanbidding, door het onderhouden zijner geboden.
- voetnoot14)
- Dit behoort wellicht bij het voorafgaande; de slotgedachte van den Psalm is dan: ‘Gelukkig enz.’