De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |||||||||
Liber Psalmorum.Psalmus I.
|
Beatus vir, qui non abiit in consilio impiorum, et in via peccatorum non stetit, et cathedra pestilentiae non sedit: | GELUKKIG de man, die niet wandelt naar den raad der goddeloozen, en op den weg der zondaars niet staat, en op den stoel der verpesting niet gezeten isGa naar voetnoot2); |
2. Sed in lege Domini voluntas ejus, et in lege ejus meditabitur die ac nocte. Jos. I 8. | 2. maar in de wet des Heeren zijn welbehagen vindt, en op zijn wet peinst dag en nacht. |
3. Et erit tamquam lignum, quod plantatum est secus decursus aquarum, quod fructum suum dabit in tempore suo: Jer. XVII 8.
Et folium ejus non defluet: et omnia quaecumque faciet, prosperabuntur. |
3. En hij zal zijn gelijk een boom, geplant langs watervlieten, die zijne vrucht geeft op zijn tijd.
En zijn loover valt niet af, en alles wat hij doet, zal slagenGa naar voetnoot3). |
4. Non sic impii, non sic: sed tamquam pulvis, quem projicit ventus a facie terrae. | 4. Niet zoo zijn de goddeloozen, niet zoo, maar als het stofGa naar voetnoot4), dat door den wind wordt weggevaagd van de aarde. |
[pagina 20]
5. Ideo non resurgent impii in judicio: neque peccatores in concilio justorum. | 5. Daarom zullen de goddeloozen niet bestand zijn in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der vromenGa naar voetnoot5). |
6. Quoniam novit Dominus viam justorum: et iter impiorum peribit. | 6. Want de Heer kent het pad der vromen, en de weg der goddeloozen loopt uit op verderfGa naar voetnoot6). |
- voetnoot1)
- Daar deze Psalm, als voorrede, buiten de reeks viel, is het licht verklaarbaar, waarom de tweede Psalm oudtijds de eerste genoemd werd, gelijk zulks in den Griekschen tekst van Act. XIII 33 nog geschiedt.
- voetnoot2)
- In den grondtekst: ‘der spotters’; naar de Septuagint: der verpestenden. Door stoel of gestoelte wordt waarschijnlijk een oostersche zitbank of ‘divan’ bedoeld, waarop hier de boozen bijeenzitter tot het beramen en bewerken van kwaad. In het wandelen, staan en zetelen worden drie elkander overtreffende soorten van boosheid aangeduid: instemming met goddeloozen; opzettelijk en herhaald plegen van kwaad; verleiding van anderen.
- voetnoot3)
- Gelijk een boom, aan een waterstroom geplant, gedijt en vrucht geeft zonder uit gebrek aan kracht zijn loover te verliezen, zoo is ook de groei en de bloei van den vrome, die in gemeenschap is met God.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘het kaf’. Onbestendig zijn zij, als dwarrelend stof; hoe zouden zij dus iets goeds kunnen voortbrengen of zich gelukkig gevoelen?
- voetnoot5)
- Naar de meeste HH. Vaders meenen, wordt hier door gericht en vergadering het laatste oordeel bedoeld.
- voetnoot6)
- Het laatste vers geeft de reden aan van het verschillend lot van vromen en goddeloozen. God kent, d.i. zegent, beschermt den vrome op zijn levenspad, terwijl de goddelooze den breeden weg des verderfs opgaat. Het aan God toegeschreven kennen duidt dikwerf in de H. Schrift een kennis aan, die iets te weeg brengt, hier ten goede, elders ten kwade, zoodat het eensluidend kan zijn met beloonen of met straffen.
- Deze Psalm prijst het geluk van elken rechtvaardige, die zich van zonden onthoudt en reinigt (v. 1), in zijne overwegingen verlichting erlangt (v. 2) en zich met God vereenigd houdt; zoo iemand wordt door eenen stroom van genaden geheiligd en gezegend. Verschillende HH. Vaders meenen, dat hier sprake is van Christus, den Rechtvaardige bij uitstek; deze was immers vrij van zonden, innig met zijnen Vader verbonden, trouw in het volbrengen van diens wet en wil, en trouw daarin tot aan het kruis. Met en door Hem is het kruis de vruchtbare boom des levens geworden.