De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVIII.
|
1. Respondens autem Baldad Suhites, dixit: | 1. Baldad, de Suhieter, antwoordde nu en zeideGa naar voetnoot1): |
2. Usque ad quem finem verba jactabitis? intelligite prius, et sic loquamur. | 2. Tot hoelang nog zult gijlieden woorden uitbraken? Denkt toch eerst na en laat ons dan spreken. |
3. Quare reputati sumus ut jumenta, et sorduimus coram vobis? | 3. Waarom worden wij gerekend als vee en zijn wij bemorst in uwe oogenGa naar voetnoot2)? |
4. Qui perdis animam tuam in furore tuo, numquid propter te de- | 4. Gij, die u zelven verderft door uwe razernij, moet dan om uwent- |
[pagina 610]
relinquetur terra, et transferentur rupes de loco suo? | wil de aarde verlaten en de rotsen verzet worden van hare plaatsGa naar voetnoot3)? |
5. Nonne lux impii exstinguetur, nec splendebit flamma ignis ejus? | 5. Het licht van den goddelooze, zal het niet worden uitgebluscht, en blijft de vlam van zijn vuur wel schijnenGa naar voetnoot4)? |
6. Lux obtenebrescet in tabernaculo illius, et lucerna, quae super eum est, exstinguetur. | 6. Het licht zal duisternis worden in zijne tent en de lamp, die boven hem is, zal uitgaan. |
7. Arctabuntur gressus virtutis ejus, et praecipitabit eum consilium suum. | 7. Belemmerd worden zullen de schreden zijner kracht en zijn eigen overleg zal hem doen tuimelenGa naar voetnoot5). |
8. Immisit enim in rete pedes suos, et in maculis ejus ambulat. | 8. Want op een net heeft hij zijne voeten gezet en over de mazen er van wandelt hij voortGa naar voetnoot6). |
9. Tenebitur planta illius laqueo, et exardescet contra eum sitis. | 9. Zijne voetzool zal worden vastgegrepen door eenen strik en de dorst hem tegenbrandenGa naar voetnoot7). |
10. Abscondita est in terra pedica ejus, et decipula illius super semitam. | 10. Verborgen op den grond ligt voor hem een voetangel en eene val voor hem op het pad. |
11. Undique terrebunt eum formidines, et involvent pedes ejus, | 11. Van alle kanten zullen verschrikkingen hem beangstigen en zijne voeten omslingeren. |
12. Attenuetur fame robur ejus, et inedia invadat costas illius. | 12. Zijne kracht worde verzwakt door den honger en het broodsgebrek valle hem op de ribbenGa naar voetnoot8). |
13. Devoret pulchritudinem cutis ejus, consumat brachia illius primogenita mors. | 13. Dat de eerstgeborene, de dood, de schoonheid van zijne huid verslinde, zijne armen verteereGa naar voetnoot9). |
[pagina 611]
14. Avellatur de tabernaculo suo fiducia ejus, et calcet super eum, quasi rex, interitus. | 14. Weggerukt worde uit zijne tent zijn vertrouwen en op hem trappe als een koning het verderfGa naar voetnoot10). |
15. Habitent in tabernaculo illius socii ejus, qui non est, aspergatur in tabernaculo ejus sulphur. | 15. Dat in zijne tent wonen de makkers van hem, die niet meer is; over zijne woning worde zwavel gestrooidGa naar voetnoot11). |
16. Deorsum radices ejus siccentur, sursum autem atteratur messis ejus. | 16. Dat beneden verdrogen zijne wortels, en boven worde zijn oogst vertredenGa naar voetnoot12). |
17. Memoria illius pereat de terra, et non celebretur nomen ejus in plateis. Prov. II 22. | 17. Zijne gedachtenis verga van de aarde en zijn naam worde niet geroemd op de stratenGa naar voetnoot13). |
18. Expellet eum de luce in tenebras, et de orbe transferet eum. | 18. Men verdrijve hem uit het licht naar de duisternisGa naar voetnoot14) en jage hem weg van den aardbodem. |
19. Non erit semen ejus, neque progenies in populo suo, nec ullae reliquiae in regionibus ejus. | 19. Geen zaad noch nakroost zal hij hebben onder zijn volk, noch eenig overblijfsel in zijne landstreken. |
20. In die ejus stupebunt novissimi, et primos invadet horror. | 20. Over zijnen dag zullen versteld staan de laatsten en zal siddering aangrijpen de eerstenGa naar voetnoot15). |
21. Haec sunt ergo tabernacula iniqui, et iste locus ejus, qui ignorat Deum. | 21. Ziedaar dan de tenten van den ongerechte, en ziedaar de plaats van hem, die God miskentGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- Tiende rede, bestaande uit een strophenpaar v. 2-6 en 7-11, een tusschenstrophe v. 12-15, en een tweede strophenpaar v. 16-18 en 19-21. De inhoud der strophen wordt aangegeven boven het hoofdstuk.
- voetnoot2)
- Tot Job alleen sprekend, bezigt Baldad toch in dit en het vorige vers het meervoud. Hieruit blijkt, dat er behalve de sprekende personen nog andere aanwezig gedacht worden (vgl. XVI 10-12, XXX 1 en volg., XXXIV 2 en 34), die hunne instemming te kennen gaven met de woorden van Job. Als vee, nl. zoo onverstandig; misschien is hier tevens een toespeling op XVI 10 en 11, waar Job in zijne beeldspraak de handelwijze zijner tegenstanders met die van wilde dieren had geteekend. Overigens zinspeelt dit vers op hetgeen Job aan de vrienden betreffende hun gemis aan wijsheid herhaaldelijk (XII 7; XIII 12; XVI 2, 3, 21; XVII 4, 10) gezegd heeft. In plaats van bemorst kan het Hebr. ook worden vertaald: ‘stompzinnig’.
- voetnoot3)
- Volgens de meening der vrienden verderft Job zichzelven, doordat hij standvastig blijft weigeren in zijn lijden de rechtmatige straf zijner boosheid te zien. Zij achten zijn verweer tegen hunne vergeldingsleer een verzet tegen Gods onveranderlijke wet. Evengoed kon hij er tegen opkomen, dat de aarde bevolkt is of dat de rotsen onbewegelijk vaststaan.
- voetnoot4)
- Wat Job ook moge zeggen, stellig treft den booze de straf Gods. Licht en vlam des vuurs, evenals de lamp (zie volgend vers) beteekenen in beeldspraak voorspoed en geluk.
- voetnoot5)
- Een nieuwe beeldspraak. De booze met krachtigen tred is de booze in zijn voorspoed. Ten gevolge van zijn eigen overleg, waarvan hij alle heil verwacht, valt hij in het ongeluk. De nadere verklaring daarvan volgt in de vier volgende verzen.
- voetnoot6)
- Door te zondigen wandelt de booze over het net van Gods wraak; vgl. Prov. V 22.
- voetnoot7)
- De dorst kwelt het wild in den strik en evenzoo foltert het gemis van geluk den booze in zijne ellende. - Hebr.: ‘en een slagnet houdt hem vast’
- voetnoot8)
- Bij wijze van voorbeeld worden nu allerergste verschrikkingen voor den booze (zie vorig vers) opgenoemd, en wel, volgens de Vulgaat, in den vorm van wenschen, waardoor Baldad tevens zijne gezindheid te kennen geeft jegens Job, zoo deze mocht volharden in zijne meening. In het Hebr. schijnt niet bepaald van broodsgebrek sprake te zijn. Men vertaalt: ‘Zijne kracht raakt uitgeput (letterlijk “wordt hongerig”) en het verderf staat gereed aan zijne zijde’.
- voetnoot9)
- De dood, de eerstgeborene der zonde (Rom. V 12), ontroove hem schoonheid en kracht. Hebr.: ‘Het (nl. het verderf, zie vorige noot) eet de leden van zijne huid; zijne leden eet de eerstgeborene des doods’. Waarschijnlijk is hier op de melaatschheid van Job gedoeld, welke onder alle ziekten, de kinderen van den dood, de verschrikkelijkste is en daarom ‘eerstgeborene’ heet. Zij vreet huid en leden weg.
- voetnoot10)
- Zijn vertrouwen is alles, waarop hij vertrouwde. Van het verderf des doods is sprake, gelijk duidelijker nog het Hebr. zegt: ‘Hij wordt gerukt uit zijne tent, zijn vertrouwen (d.i. waar hij zich veilig waande); en men leidt hem weg tot den koning der verschrikking’ als eenen gevangene des doods in het duistere doodenrijk (X 21, 22).
- voetnoot11)
- Eerst worde zijn huis het eigendom van anderen om daarna door de straf van Sodoma verdelgd te worden. Men kan het Hebr. zoo verstaan, dat zijne tent door vreemden bewoond en op zijn akker zwavel gestrooid zal worden.
- voetnoot12)
- De booze worde, zooals de reeds van zijne kinderen beroofde Job, uitgeroeid met wortel en oogst of tak, geheel en al, zoodat hij niemand achterlaat om zijne nagedachtenis te zegenen; zie het volgende vers.
- voetnoot13)
- Het tegendeel van hetgeen met de braven gebeurt; vgl. Eccli. XLV1 14.
- voetnoot14)
- Uit het licht van een voorspoedig en geëerd leven naar de duisternis van een ellendigen en eerloozen dood.
- voetnoot15)
- Zijn dag is de dag van zijnen ondergang. - De laatsten en de eersten zijn allen, ouden en jongen. Anderen vertalen het Hebr.: ‘de westerlingen en de oosterlingen’.
- voetnoot16)
- Tenten en plaats staat hier voor ‘het lot’.