De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||
Caput X.
|
1. Taedet animam meam vitae meae, dimittam adversum me eloquium meum, loquar in amaritudine animae meae. | 1. Een walg voor mijne ziel is mijn leven; tegen mijGa naar voetnoot1) wil ik den vrijen loop laten aan mijne rede, spreken wil ik in de bitterheid mijner ziel. |
2. Dicam Deo: Noli me condemnare: indica mihi cur me ita judices. | 2. Ik zeg tot God: Veroordeel mij niet; doe mij weten, waarom Gij zóó mij richtGa naar voetnoot2). |
3. Numquid bonum tibi videtur, si calumnieris me, et opprimas me opus manuum tuarum, et consilium impiorum adjuves? | 3. Schijnt het U goed toe, als Gij mij kwelt en mij, het werk uwer handen, verdrukt en het plan der goddeloozen begunstigtGa naar voetnoot3)? |
4. Numquid oculi carnei tibi sunt: aut sicut videt homo, et tu videbis? | 4. Hebt Gij vleeschelijke oogen, of ziet ook Gij gelijk een mensch zietGa naar voetnoot4)? |
5. Numquid sicut dies hominis dies tui, et anni tui sicut humana sunt tempora, | 5. Zijn als de dagen van den mensch Uwe dagen en Uwe jaren als de tijden des menschen, |
6. Ut quaeras iniquitatem meam, et peccatum meum scruteris? | 6. dat Gij zoekt naar mijne ongerechtigheid en vorscht naar mijne zondeGa naar voetnoot5)? |
[pagina 584]
7. Et scias quia nihil impium fecerim, cum sit nemo qui de manu tua possit eruere. Deut. XXXII 39. | 7. En Gij weet, dat ik niets misdadigs heb gedaan, terwijl niemand uit Uwe hand kan verlossenGa naar voetnoot6). |
8. Manus tuae fecerunt me, et plasmaverunt me totum in circuitu: et sic repente praecipitas me? | 8. Uwe handen hebben mij gemaakt en mij geboetseerd geheel en alGa naar voetnoot7); en zoo op eens werpt Gij mij ten gronde? |
9. Memento quaeso quod sicut lutum feceris me, et in pulverem reduces me. | 9. Gedenk toch dat Gij mij als leem hebt gemaakt, en zult Gij mij tot stof doen terugkeerenGa naar voetnoot8)? |
10. Nonne sicut lac mulsisti me, et sicut caseum me coagulasti? | 10. Hebt Gij mij niet als melk gemolkenGa naar voetnoot9) en als kaas doen stremmen? |
11. Pelle et carnibus vestisti me: ossibus et nervis compegisti me: | 11. Met vel en vleesch hebt Gij mij bekleed, met beenderen en vezelen mij aaneengehecht. |
12. Vitam et misericordiam tribuisti mihi, et visitatio tua custodivit spiritum meum. | 12. Leven en gunst hebt Gij mij geschonken en Uw toezicht heeft mijnen adem bewaaktGa naar voetnoot10). |
13. Licet haec celes in corde tuo, tamen scio quia universorum memineris. | 13. Hoewel Gij dat in Uw hart verbergt, weet ik toch dat Gij alles gedachtig zijtGa naar voetnoot11). |
14. Si peccavi, et ad horam pepercisti mihi: cur ab iniquitate mea mundum me esse non pateris? | 14. Indien ik zondigde en Gij voor een uur mij spaardet, waarom laat Gij mij van mijne ongerechtigheid niet zuiver wordenGa naar voetnoot12)? |
15. Et si impius fuero, vae mihi est: et si justus, non levabo caput, saturatus afflictione et miseria. | 15. En was ik goddeloos, wee mij; en ben ik rechtvaardig, ik zal het hoofd niet opheffen, verzadigd van druk en ellendeGa naar voetnoot13). |
[pagina 585]
16. Et propter superbiam quasi leaenam capies me, reversusque mirabiliter me crucias. | 16. Want wegens hoovaardijGa naar voetnoot14) zoudt Gij mij als eene leeuwin aangrijpen en opnieuw mij wonderbaar folteren. |
17. Instauras testes tuos contra me, et multiplicas iram tuam adversum me, et poenae militant in me. | 17. Gij zoudt vernieuwen Uwe getuigen tegen mij en vermenigvuldigen uwen toorn tegen mij en straffen zouden krijg voeren in mij. |
18. Quare de vulva eduxisti me? qui utinam consumptus essem ne oculus me videret. | 18. Waarom hebt Gij mij uit den moederschoot doen komen? och, ware ik omgekomen, zoodat geen oog mij had gezien. |
19. Fuissem quasi non essem, de utero translatus ad tumulum. | 19. Ik ware geweest alsof ik er niet geweest was, van den schoot af ten grave gedragenGa naar voetnoot15). |
20. Numquid non paucitas dierum meorum finietur brevi? dimitte ergo me, ut plangam paululum dolorem meum: | 20. Zal het klein getal mijner dagen niet welhaast eindigen? Laat dan van mij af, opdat ik een weinig klage over mijne smartGa naar voetnoot16); |
21. Antequam vadam et non revertar, ad terram tenebrosam, et opertam mortis caligine: | 21. voordat ik heenga, om niet terug te keeren, naar het duistere en met donkerheid des doods bedekte land, |
22. Terram miseriae et tenebrarum, ubi umbra mortis, et nullus ordo, sed sempiternus horror inhabitat. | 22. het land van ellende en duisternis, waar doodsschaduw en geen orde is, maar eeuwige verschrikking woontGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- Tegen mij, beter ‘aangaande mij’, zooals ook het Hebr. vertaald kan worden. Onrustig en veranderlijk in zijn ellendigen toestand, door zijne smarten gedrongen tot klagen, gaat hij thans toch spreken tot God; vgl. IX noot 27.
- voetnoot2)
- Veroordeel mij niet, Hebr.: ‘maak mij niet tot een schuldige’. Zijn lijden maakt hem schijnbaar een door God tentoongesteld en gestraft misdadiger, en Gods handelwijze met hem gaat zijn begrip te boven. Vandaar de vraag: ‘Doe mij weten, waarom Gij (Hebr.) tegen mij strijdt’, mij als uwen vijand behandelt.
- voetnoot3)
- De vragen van v. 3-6 veronderstellen een ontkennend antwoord. God heeft geen behagen in de kwelling der deugdzamen, Hij weet daarenboven zeer goed, dat Job geen booswicht is; en toch heeft het den schijn, dat het niet zoo is. - Algemeener heeft het Hebr.: ‘Behaagt het U te verdrukken, het werk Uwer handen te verstooten en het plan der goddeloozen (met uwe gunst) te bestralen’? De verdrukking der braven is vanzelf de triomf der boozen en kan als zoodanig aan God niet behagen.
- voetnoot4)
- Aan menschelijke kortzichtigheid, welke dikwijls niet verder reikt dan tot den uiterlijken schijn, kan niet gedacht worden.
- voetnoot5)
- De mensch met zijn beperkte kennis stelt een onderzoek in om de waarheid te achterhalen, maar God heeft dergelijke middelen niet noodig om te weten wie Job is.
- voetnoot6)
- Des te minder is onderzoek naar schuld noodig, daar immers de Alwetende Job's onschuld kent en bovendien geen sterveling toch ooit ontsnappen kan aan Gods gericht. Het Hebr. kan zóó worden vertaald, dat v. 7 de samenvatting en het besluit bevat der vragen van v. 3-6: ‘Ofschoon Gij weet, dat ik geen zondaar ben, toch kan ik aan uwe (straffende) hand niet ontkomen’, toch tuchtigt Gij mij.
- voetnoot7)
- Letterlijk: ‘geheel rondom’. De kunstenaar heeft zijn werk lief, en zou dan de Schepper het werk zijner handen (v. 3) verbrijzelen?
- voetnoot8)
- Als leem, dat door den pottenbakker met zorg wordt toebereid. - Het tweede halfvers wordt beter als vraag gelezen. Klaarblijkelijk is de tegenstelling van het vorige vers tusschen de zorgzame liefde van weleer en de harde behandeling van thans herhaald. Over die liefde handelen verder v. 10-12, over de harde behandeling v. 13-17.
- voetnoot9)
- Gemolken, Hebr.: ‘uitgestort’ of ‘uitgegoten’. - In deze verzen 10-12 is het geheim van 's menschen wording op dichterlijke wijze uiteengezet.
- voetnoot10)
- Het leven en elk oogenblik des levens is gunst van God. Zijn zorgzaam toezicht bewaart ook van het ongeboren kind den levensadem.
- voetnoot11)
- Hoewel Gij thans, blijkens het mij toebeschikte lijden, die vroegere goedheid in Uw hart verbergt, doet alsof Gij er niet meer aan denkt, weet ik toch enz.
- voetnoot12)
- Als mijn lijden kastijding is voor vroegere kleine zonden (want groote beging ik niet), waarom thans die hardheid en niet, in overeenstemming met de reeds betoonde lankmoedigheid, barmhartige verhooring van mijn gebed en volledige vergiffenis.
- voetnoot13)
- En was ik goddeloos, was het waar, wat mijne vrienden meenen, dat ik groote zonden beging, wee mij, dan zou ik thans met alle reden uwe geweldigste tuchtiging ondervinden; en ben ik rechtvaardig, al is het ook niet waar, dat ik een groot zondaar ben, toch zal ik het thans niet wagen, het hoofd op te heffen tot mijne verdediging. Want zou ik dat durven bestaan, thans, nu Gij het er blijkbaar op hebt gezet, om mij te kwellen, dan wachtte mij voor mijne hoovaardij (v. 16) nog erger lijden, vernieuwing en vermeerdering mijner ellenden (v. 17), welke naar de meening der menschen getuigenis afleggen van mijne schuld en van uwe gramschap.
- voetnoot14)
- En in v. 16-17 en meer nog in de vorige verzen 13-15 is er verschil tusschen den Latijnschen tekst en het Hebr., en schijnt om het betere zinverband (vgl. noot 8) de grondtekst de voorkeur te verdienen. Deze heeft: ‘13. En dit (nl. uw vroegere liefderijke zorg) hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet (bij ondervinding) dat bij U vaststond: 14. als ik zondigde (uit menschelijke zwakheid), zoudt Gij mij in het oog houden en mij van mijne ongerechtigheid niet zuiveren (mijne menschelijke tekortkomingen niet ongestraft laten); 15. als ik goddeloos handelde, wee mij (dan dreigde mij de allerergste bestraffing); en was ik rechtvaardig, ik zou (toch) mijn hoofd niet mogen opheffen, verzadigd van smaad en ziende mijne ellende; 16. en verhief het zich (dat hoofd), als een leeuw zoudt Gij jacht op mij maken en telkens opnieuw uwe wondermacht aan mij toonen; 17. telkens zoudt Gij uwe getuigen vernieuwen tegen mij en vermenigvuldigen zou zich uwe verbolgenheid tegen mij en legerscharen (van plagen) zouden elkander afwisselen tegen mij.
- voetnoot15)
- Eene herhaling der klachten van III 10-12.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘opdat ik mij een weinig verkwikke’.
- voetnoot17)
- Bedoeld is de onderwereld (Gen. XXXVII noot 16), welke duister en zonder orde genoemd wordt, omdat daar voorgoed het licht van dit leven verdwenen, het onderscheid van rang en staat (III 17-19) weggenomen is. Zij heet het land van ellende en eeuwige verschrikking, voor zoover aan den mensch het gemis des aardschen levens een allerergst ongeluk toeschijnt en de toekomst in het doodenrijk hem met groote vreeze vervult. De grondtekst spreekt niet van ellende en verschrikking, maar van dikke duisternis en stikdonker, waarmede echter beeldsprakig ellende en treurigheid zijn uitgedrukt.