De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XV.
|
Haec quoque addita reperi in editione vulgata. | Ook dit toevoegsel vond ik in de gewone uitgaveGa naar voetnoot1). |
1. Et mandavit ei (haud dubium quin esset Mardochaeus) ut ingrederetur ad regem, et rogaret pro populo suo et pro patria sua. | 1. En hij (ongetwijfeld Mardocheüs) beval haar tot den koning te gaan en te bidden voor haar volk en voor haar landGa naar voetnoot2). |
2. Memorare (inquit) dierum humilitatis tuae, quomodo nutrita sis in manu mea, quia Aman secundus a rege locutus est contra nos in mortem: | 2. Gedenk (zeide hij) de dagen uwer geringheid, hoe gij door mijne hand zijt opgevoed; want Aman, de eerste na den koning, heeft tegen ons ten doode gesproken; |
3. Et tu invoca Dominum, et loquere regi pro nobis, et libera nos de morte.
Necnon et ista quae subdita sunt. |
3. gij dan, roep den Heer aan, en spreek bij den koning voor ons ten beste, en red ons van den dood.
En ook dit, wat hier volgt. |
4. Die autem tertio deposuit vestimenta ornatus sui, et circumdata est gloria sua. | 4. Den derden dag nu legde zij de kleederen harer voorbereidingGa naar voetnoot3) af, en omhing zich met haar pronkgewaad. |
5. Cumque regio fulgeret habitu, et invocasset omnium rectorem et salvatorem Deum, assumpsit duas famulas, | 5. Aldus schitterend in koninklijken dos, nam zij, na God, den bestuurder en den behoeder van allen, te hebben aangeroepen, twee dienstmaagden mede; |
[pagina 529]
6. Et super unam quidem innitebatur, quasi prae deliciis et nimia teneritudine corpus suum ferre non sustinens: | 6. en op de eene leunde zij, als van geneugte en overgroote verteedering niet bij machte zich staande te houdenGa naar voetnoot4); |
7. Altera autem famularum sequebatur dominam, defluentia in humum indumenta sustentans. | 7. terwijl de andere dienstmaagd achter hare meesteres volgde, om het over den grond nedergolvend gewaad te dragen. |
8. Ipsa autem roseo colore vultum perfusa, et gratis ac nitentibus oculis, tristem celabat animum, et nimio timore contractum. | 8. En zij, zij verborg achter een rooskleurig gelaat en vriendelijke en schitterende oogen de droefheid van haar hart, dat door overgroote vreeze beklemd was. |
9. Ingressa igitur cuncta per ordinem ostia, stetit contra regem, ubi ille residebat super solium regni sui, indutus vestibus regiis, auroque fulgens, et pretiosis lapidibus, eratque terribilis aspectu. | 9. Nadat zij dan al de deuren achtereenvolgens was doorgegaan, bleef zij staan in het gezicht van den koning, ter plaatse waar hij, in koninklijk gewaad en schitterend van goud en edelgesteenten, gezeten was op zijn rijkstroon, en vreeselijk was hij om aan te zienGa naar voetnoot5). |
10. Cumque elevasset faciem, et ardentibus oculis furorem pectoris indicasset, regina corruit, et in pallorem colore mutato, lassum super ancillulam reclinavit caput. | 10. En toen hij de oogen opsloeg en door zijn vlammenden blik de verwoedheid zijns harten verried, zonk de koningin ineen, hare gelaatskleur verbleekte en machteloos boog zij het hoofd op het dienstmeisje neder. |
11. Convertitque Deus spiritum regis in mansuetudinem, et festinus ac metuens exsilivit de solio, et sustentans eam ulnis suis, donec rediret ad se, his verbis blandiebatur: | 11. Maar God veranderde het gemoed des konings tot goedaardigheid, en bezorgd sprong hij schielijk van den troon op, en haar met zijne armen ondersteunend, totdat zij weder tot zich zelve kwam, sprak hij haar vriendelijk toe met deze woorden: |
12. Quid habes Esther? Ego sum frater tuus, noli metuere. | 12. Wat is er, Esther? Ik ben uw broederGa naar voetnoot6), vrees niet! |
13. Non morieris: non enim pro te, sed pro omnibus haec lex constituta est. | 13. Gij zult niet sterven; want niet voor u, maar voor het algemeen is deze wet gesteldGa naar voetnoot7). |
14. Accede igitur, et tange sceptrum. | 14. Kom dan nader en raak den schepter aan. |
15. Cumque illa reticeret, tulit | 15. En terwijl zij nog zweeg, nam |
[pagina 530]
auream virgam, et posuit super collum ejus, et osculatus est eam, et ait: Cur mihi non loqueris? | hij den gouden schepter en legde dien op haren halsGa naar voetnoot8), en hij kuste haar en zeide: Waarom spreekt gij niet tot mij? |
16. Quae respondit: Vidi te domine quasi Angelum Dei, et conturbatum est cor meum prae timore gloriae tuae. II Reg. XIX 27. | 16. En zij antwoordde: Ik zag u, heer, als een engel GodsGa naar voetnoot9), en mijn hart werd ontsteld uit ontzag voor uwe majesteit. |
17. Valde enim mirabilis es domine, et facies tua plena est gratiarum. | 17. Want, heer, gij zijt in hooge mate bewonderenswaard, en uw aangezicht is vol bevalligheidGa naar voetnoot10). |
18. Cumque loqueretur, rursus corruit, et pene exanimata est. | 18. En terwijl zij sprak, zonk zij andermaal ineen en viel bijna in onmachtGa naar voetnoot11). |
19. Rex autem turbabatur, et omnes ministri ejus consolabantur eam. | 19. De koning nu was ontsteld en al zijne dienaren spraken haar moed in. |
- voetnoot1)
- De H. Hiëronymus zegt niet op welke plaats der Gr. vertaling hij deze verzen vond, maar hij herhaalt gedeeltelijk IV 8; bijgevolg moesten v. 1-3 geplaatst zijn vóór de gebeden van Mardocheüs en Esther.
- voetnoot2)
- Vijfde Toevoegsel XV 1-3. De woorden; ‘ongetwijfeld Mardocheüs’ in v. 1 en: ‘zeide hij’ in v. 2, zijn van den H. Hiëronymus. In plaats van ‘esset’ v. 1 lezen andere uitgaven: ‘Esther(i)’: en hij beval haar (ongetwijfeld Mardocheüs aan Esther) enz. En haar land staat slechts in weinige Gr. handschriften.
- voetnoot3)
- Zesde Toevoegsel XV 4-19, eene aanvulling van het verhaal in Hebr. en Vulg. V 1 en 2 (zie V noot 1). De kleederen harer voorbereiding, zoo vertalen we hier met het oog op het Gr.: ‘therapeias’, de kleederen waarin zij hare godsdienstoefeningen ter voorbereiding had volbracht. Misschien is ‘ornatus’ eene schrijffout voor ‘oratus’, d.i. hare bedekleederen (vgl. Bar. IV 20). Anderen vertalen Gr.: ‘de kleederen der dienstbaarheid’, het slavengewaad, het ruwe boetekleed.
- voetnoot4)
- Als van geneugte.... houden, in Gr. alleen: ‘als eene weekelijke’, Cant. II 5, V 8; Is. XLVII 1.
- voetnoot5)
- Zie de beschrijving der troonzaal V noot 1; de koning zat in plechtgewaad op zijnen troon, om aan zijne rijksgrooten gehoor te verleenen.
- voetnoot6)
- D.w.z. uw gelijke, uw beschermer, niet uw koning (vgl. v. 13).
- voetnoot7)
- Deze wet, dat namelijk niemand ongeroepen tot den koning mag komen. In Gr.: ‘gemeenschappelijk is onze zaak (A), ons gebod’ (B), d.w.z. gij deelt als koningin in mijne onschendbaarheid (XVI 13). Men kan Gr. B ook vertalen in den zin van Vulg.; ‘een algemeen is ons gebod’.
- voetnoot8)
- Om haar nog meer gerust te stellen, legde de koning op haren hals zijn schepter, dien zij daarna aanraakte (IV 11, V 2).
- voetnoot9)
- Hetzelfde gezegde vindt men in Gen. XXXIII 10; II Reg. XIV 17, 20.
- voetnoot10)
- De majesteit en bewonderenswaardige praal (v. 9) hadden op Esther indruk gemaakt; hiervan alleen spreekt zij, terwijl ze behendig zwijgt over zijne grimmige oogen en zijne woede (v. 10), die haar het meest hadden ontsteld.
- voetnoot11)
- Zonk zij enz., Gr. A: ‘En haar gelaat was met zweet bedekt’; Gr. B: ‘viel zij neder uit onmacht’. Hierna volgt V 3.