De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVI.
|
Exemplar epistoloe regis Artaxerxis, quam pro Judaeis ad totas regni sui provincias misit: quod et ipsum in Hebraico volumine non habetur. | Afschrift van den brief van koning Artaxerxes, dien hij ten gunste der Joden naar al de provinciën van zijn rijk zond; ook dit staat niet in de Hebreeuwsche boekrolGa naar voetnoot1). |
1. Rex magnus Artaxerxes ab India, usque AEthiopiam centum viginti septem provinciarum ducibus ac principibus, qui nostrae jussioni obediunt, salutem dicit. Supra XIII 1. | 1. Artaxerxes, de groote koning, aan de vorsten der honderd zeven en twintig provinciën van Indië tot Ethiopië, en aan de ons onderhoorige bestuurders, heil! |
2. Multi bonitate principum et honore, qui in eos collatus est, abusi sunt in superbiam: | 2. Velen misbruiken de goedheid der vorsten en de eer, die hun wordt aangedaan, tot hoovaardij; |
3. Et non solum subjectos regibus nituntur opprimere, sed datam sibi | 3. en niet alleen trachten zij de onderdanen der koningen te ver- |
[pagina 531]
gloriam non ferentes, in ipsos, qui dederunt, moliuntur insidias. | drukken, maar, niet in staat de hun verleende eer te dragen, smeden zij aanslagen tegen hen, die haar bewezen. |
4. Nec contenti sunt gratias non agere beneficiis, et humanitatis in se jura violare, sed Dei quoque cuncta cernentis arbitrantur se posse fugere sententiam. | 4. En het is hun niet genoeg geen dankbaarheid te betoonen voor de weldaden en de rechten der hun betoonde menschelijke goedheid te schendenGa naar voetnoot2), maar zij wanen zelfs het oordeel van den alzienden God te kunnen ontkomen. |
5. Et in tantum vesaniae proruperunt, ut eos, qui credita sibi officia diligenter observant, et ita cuncta agunt ut omnium laude digni sint, mendaciorum cuniculis conentur subvertere, | 5. En tot zulk eene uitzinnigheid zijn zij vervoerd, dat zij degenen, die zich van de hun toevertrouwde bedieningen zorgvuldig kwijten en zich in alles zoo gedragen, dat zij aller lof waardig zijn, door bedrieglijke listen ten val zoeken te brengen, |
6. Dum aures principum simplices, et ex sua natura alios aestimantes, callida fraude decipiunt. | 6. terwijl zij de argelooze ooren der vorsten, die anderen naar hunne eigen inborst beoordeelen, door listig bedrog verschalkenGa naar voetnoot3). |
7. Quae res et ex veteribus probatur historiis et ex his, quae geruntur quotidie, quomodo malis quorumdam suggestionibus regum studia depraventur. | 7. Dat dit zoo is, blijkt èn uit de oude geschiedboeken èn uit hetgeen dagelijks voorvalt, hoe (namelijk) door booze inblazingen van sommigen de bedoelingen der koningen ten kwade gekeerd wordenGa naar voetnoot4). |
8. Unde providendum est paci omnium provinciarum. | 8. Daarom dient er gezorgd voor de rust van al de provinciën. |
9. Nec putare debetis, si diversa jubeamus, ex animi nostri venire levitate, sed pro qualitate et necessitate temporum, ut reipublicae poscit utilitas, ferre sententiam. | 9. En gij moet niet denken, dat, indien wij tegenstrijdige verordeningen geven, dit voortkomt uit lichtzinnigheid, maar dat wij beslissingen nemen naar den aard en de noodwendigheid der tijden, gelijk het welzijn van het gemeenebest vordert. |
10. Et ut manifestius quod dicimus, intelligatis, Aman filius Amadathi, et animo et gente Macedo, alienusque a Persarum sanguine, et | 10. En opdat gij duidelijker begrijpt wat wij zeggen: Aman, de zoon van Amadathi, van inborst en afkomst een MacedoniërGa naar voetnoot5), die |
[pagina 532]
pietatem nostram sua crudelitate commaculans, peregrinus a nobis susceptus est, Supra III 1. | niets gemeen had met het bloed der Perzen en door zijne wreedheid onze goedertierenheid tot schande strekte, werd als gastvriend door ons opgenomen, |
11. Et tantam in se expertus humanitatem, ut pater noster vocaretur, et adoraretur ab omnibus post regem secundus: | 11. en heeft zoovele blijken van vriendschap jegens zich ondervonden, dat hij onze vader genoemd en door allen gehuldigd werd als de eerste na den koning. |
12. Qui in tantum arrogantiae tumorem sublatus est, ut regno privare nos niteretur et spiritu. | 12. Maar tot zulk een graad van laatdunkendheid heeft hij zich opgeblazen, dat hij er naar getracht heeft ons van kroon en leven te berooven. |
13. Nam Mardochaeum, cujus fide et beneficiis vivimus, et consortem regni nostri Esther cum omni gente sua novis quibusdam atque inauditis machinis expetivit in mortem: | 13. WantGa naar voetnoot6) Mardocheüs, aan wiens trouw en goede diensten wij het leven te danken hebben, en de deelgenoote van ons koningschap, Esther, met geheel haar volk, heeft hij door nieuwe en ongehoorde kuiperijen naar het leven gestaan; |
14. Hoc cogitans ut illis interfectis, insidiaretur nostrae solitudini, et regnum Persarum transferret in Macedonas. | 14. met dit plan om, na hen gedood te hebben, ons in onze hulpeloosheid te belagen en de heerschappij der Perzen op de MacedoniërsGa naar voetnoot7) over te brengen. |
15. Nos autem a pessimo mortalium Judaeos neci destinatos, in nulla penitus culpa reperimus, sed e contrario justis utentes legibus, | 15. Wij nu bevinden dat de door den allerboosten der stervelingen ten doode bestemde Joden volstrekt aan niets schuldig zijn, maar integendeel naar rechtmatige wetten leven, |
16. Et filios altissimi et maximi, semperque viventis Dei, cujus beneficio et patribus nostris et nobis regnum est traditum, et usque hodie custoditur. | 16. en dat zij kinderen zijn van den allerhoogsten en grootsten en altijd levenden God, door wiens goedheid èn onzen vaderen èn ons het koningschap is gegeven en tot den dag van heden in stand wordt gehoudenGa naar voetnoot8). |
17. Unde eas litteras, quas sub nomine nostro ille direxerat, sciatis esse irritas. | 17. Weet derhalve dat die brieven, die hij in onzen naam heeft afgezonden, krachteloos zijnGa naar voetnoot9). |
[pagina 533]
18. Pro quo scelere ante portas hujus urbis, id est, Susan, et ipse qui machinatus est, et omnis cognatio ejus pendet in patibulis: non nobis, sed Deo reddente ei quod meruit. | 18. En voor die misdaad hangt hij aan den paal voor de poorten van deze stad, Susan namelijk, zoowel hij, de aanlegger, als geheel zijne maagschapGa naar voetnoot10), terwijl niet wij maar God hem vergolden heeft naar verdienste. |
19. Hoc autem edictum, quod nunc mittimus, in cunctis urbibus proponatur, ut liceat Judaeis uti legibus suis. | 19. Dit bevel nu, dat wij thans zenden, moet in alle steden worden aangeslagen, opdat het den Joden vrijsta naar hunne wetten te leven. |
20. Quibus debetis esse adminiculo, ut eos, qui se ad necem eorum paraverant, possint interficere tertiadecima die mensis duodecimi, qui vocatur Adar: | 20. En gij moet hen bijstaan, opdat zij degenen, die gereed waren hen te dooden, kunnen ombrengen op den dertienden dag der twaalfde maand, die Adar genoemd wordtGa naar voetnoot11); |
21. Hanc enim diem, Deus omnipotens, moeroris et luctus, eis vertit in gaudium. | 21. want dezen dag van droefheid en rouw heeft de almachtige God hun in vreugde verkeerd. |
22. Unde et vos inter ceteros festos dies, hanc habetote diem, et celebrate eam cum omni laetitia, ut et in posterum cognoscatur, | 22. Daarom zult ook gijGa naar voetnoot12) dezen dag onder de overige feestdagen rekenen en hem vieren met alle vroolijkheid, opdat men ook in de toekomst wete, |
23. Omnes, qui fideliter Persis obediunt, dignam pro fide recipere mercedem: qui autem insidiantur regno eorum, perire pro scelere. | 23. dat al degenen, die trouw aan de Perzen gehoorzamen, een verdiend loon voor hunne trouw ontvangen, maar dat zij, die hun koninkrijk belagen, om hunne misdaad omkomen. |
24. Omnis autem provincia et civitas, quae noluerit solemnitatis | 24. En elke provincie en stad, die dit feest niet wil medevierenGa naar voetnoot13), zal |
[pagina 534]
hujus esse particeps, gladio et igne pereat, et sic deleatur, ut non solum hominibus, sed etiam bestiis invia sit in sempiternum, pro exemplo contemptus, et inobedientiae. | door zwaard en vuur omkomen en dermate verdelgd worden, dat zij niet alleen voor de menschen, maar ook voor de dieren ontoegankelijk zijGa naar voetnoot14) voor immer, tot een voorbeeld tegen versmading en ongehoorzaambeidGa naar voetnoot15). |
- voetnoot1)
- Zevende Toevoegsel: XVI, dat in Gr. staat tusschen VIII 13 en 14 (zie VIII noot 15 en IX noot 12).
- voetnoot2)
- De rechten enz. is herhaling van het eerste verslid; Gr. B heeft: ‘zich ook in de hoogte laten steken door de loftuiterij van hen, die in het goede onervaren zijn (waarschijnlijk naar V.L. te verbeteren: ‘die gunsten van hen verwachten’). De koning doelt in v. 2-9 zijdelings op Aman.
- voetnoot3)
- Waarschijnlijk moet men v. 5 van Gr. B aldus vertalen: ‘Dikwijls ook heeft de raad van hen, wien het beheer van de zaken der vrienden (d.i. van 's konings dierbare onderdanen) was toevertrouwd, vele machthebbenden medeplichtig gemaakt aan onschuldig bloed en in heillooze moeilijkheden gewikkeld’, enz.
- voetnoot4)
- In Vulg. zijn v. 7-9 meer eene verklaring dan eene vertaling van het Gr., dat hier en daar verminkt is.
- voetnoot5)
- Aman wordt een Macedoniër genoemd ook in Gr. B IX 24 (in plaats van het Hebr. ‘haʼagagi’) en Gr. A XII 6; hier daarentegen in Gr. A ‘Boygaios’ (vgl. XII noot 3) en bij Flav. Jos. overal: ‘Amalêkitês’ (vgl. III noot 1). De naam Macedoniër is misschien het werk van een Griekschen vertaler, die leefde na de verovering van Perzië door Alexander den Groote. Zie noot 12.
- voetnoot6)
- Dat Aman betrokken was in de samenzwering van XIII 6, wordt in v. 12 herinnerd. In Hebr. begint v. 13. ‘terwijl hij Mardocheüs’ enz.
- voetnoot7)
- Flav. Jos. zegt hier: ‘aan anderen’ of: ‘aan vreemdelingen’, Aman was namelijk een Mediër (III 1); zie noot 5 en Judith I noot 7: onder Xerxes' voorganger, Darius Hystaspis, was in Medië een geweldige opstand uitgebroken; zie noot 12.
- voetnoot8)
- Cyrus ook erkende zijn rijk te hebben ontvangen van den God der Joden volgens I Esdr. I 2. Zie noot 12.
- voetnoot9)
- Dat het koninklijk bevelschrift, door Aman verzonden, hier niet wordt ingetrokken, is nog duidelijker uit Gr.: ‘Gij zult goed doen met geen gebruik meer te maken van de brieven, die door Aman zijn gezonden’ (vgl. VIII noot 8).
- voetnoot10)
- Aman's lijk hing voor de poorten der stad tot grootere schande en tot een afschrikwekkend voorbeeld (vgl. IX 13, 25). Tien zonen van Aman werden eerst op den 13en Adar gedood (IX 6); in plaats van maagschap vertaalt men beter: ‘huis’ (dat echter in Gr. A ontbreekt), d.i. Aman's vrouw (zooals V.L. verhaalt in VII 9) en zijne kinderen (naar de gewoonte der Perzen, zie VIII noot 5 en Dan. VI 24). Tien zonen van Aman woonden niet meer in het vaderlijk huis, want VIII 1 en IX 10 wordt hunne have van Aman's bezittingen onderscheiden.
- voetnoot11)
- In Gr. B luidt v. 20: ‘dat men hen bijsta om ten tijde der benauwing - den dertienden der twaalfde maand Adar - op denzelfden dag hunne aanvallers af te weren’ (vgl. XIII noot 3). Gr. A noemt hier niet den dertienden Adar, maar zegt (wat hij IX 16 volg. niet vermeldde), dat de Joden hadden besloten op den veertienden en vijftienden feest te vieren.
- voetnoot12)
- Dat het woord is gericht tot de Joden alleen, blijkt uit niets. Dit vers ontbreekt bij Flav. Jos.; Gr. A verhaalt beneden (zie noot 15), dat Mardocheüs in een brief, met 's konings ring gezegeld, schreef dat zijn volk moest rustig blijven en Gode een feest vieren. Zijn de bevelschriften in dezen vorm eene fictie van den schrijver? De ver uiteenloopende lezing der teksten belet ons een stellig antwoord te geven; zie de Inleiding blz. 482.
- voetnoot13)
- Gr.: ‘die niet daarnaar handelt’, d.i. die dit bevelschrift niet onderhoudt.
- voetnoot14)
- Met dergelijke bedreigingen eindigen ook de Perzische bevelschriften bij I Esdr. VI 11, VII 26.
- voetnoot15)
- Gr. A vermeldt hier in het kort het gezegde van VIII 8-10 en XVI 22, terwijl Gr. B hier VIII 13 weergeeft.