De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||
Caput XI.
|
1. Anno quarto regnantibus Ptolemaeo, et Cleopatra, attulerunt Dositheus, qui se Sacerdotem et Levitici generis ferebat, et Ptolemaeus filius ejus, hanc epistolam phurim, quam dixerunt interpretatum esse Lysimachum, Ptolemaei filium in Jerusalem.
Hoc quoque principium erat in editione vulgata, quod nec in Hebraeo, nec apud ullum fertur interpretum. |
1. In het vierde jaar der regeering van Ptolemeüs en Cleopatra brachten Dositheüs, die zich priester en van het geslacht der Levieten noemde, en zijn zoon Ptolemeüs dezen brief betreffende de phurim aan, en zeiden dat deze vertaald was door Lysimachus, den zoon van Ptolemeüs, te JerusalemGa naar voetnoot1).
Ook stond in de gewone uitgave dit beginGa naar voetnoot2), dat noch in het Hebreeuwsch, noch bij eenig anderen vertalerGa naar voetnoot3) voorkomt. |
2. Anno secundo, regnante Artaxerxe maximo, prima die mensis Nisan, vidit somnium Mardochaeus filius Jairi, filii Semei, filii Cis, de tribu Benjamin: | 2. In het tweede jaar der regeering van den zeer beroemden ArtaxerxesGa naar voetnoot4), op den eersten dag der maand Nisan, zag Mardocheüs, de zoon van Jaïr, den zoon van Semeï, den zoon van Cis, uit den stam van Benjamin, eenen droom; |
3. Homo Judaeus, qui habitabat in | 3. hij was een Jood, die in de |
[pagina 520]
urbe Susis, vir magnus, et inter primos aulae regiae. | stad Susan woonde, een man van aanzien en onder de eersten van 's konings hofGa naar voetnoot5). |
4. Erat autem de eo numero captivorum, quos transtulerat Nabuchodonosor rex Babylonis de Jerusalem cum Jechonia rege Juda: IV Reg. XXIV 15; Supra II 6. | 4. Hij nu behoorde tot dat getal gevangenen, die Nabuchodonosor, de koning van Babylon, uit Jerusalem met Jechonias, den koning van Juda, had weggevoerdGa naar voetnoot6). |
5. Et hoc ejus somnium fuit: Apparuerunt voces, et tumultus, et tonitrua, et terraemotus, et conturbatio super terram: | 5. En dit was zijn droomGa naar voetnoot7). Er kwamen geluiden en gedruisch en donderslagen en aardbevingen en verwarring op de aarde. |
6. Et ecce duo dracones magni, paratique contra se in proelium. Supra X 7. | 6. En zie, twee groote draken stonden tegenover elkander ten strijde gereedGa naar voetnoot8). |
7. Ad quorum clamorem cunctae concitatae sunt nationes, ut pugnarent contra gentem justorum. | 7. Op hunnen kreet maakten alle volkenGa naar voetnoot9) zich op om te strijden tegen het volk der rechtvaardigenGa naar voetnoot10). |
8. Fuitque dies illa tenebrarum, et discriminis, tribulationis et angustiae, et ingens formido super terram. | 8. En het was een dag van duisternis en gevaar, van verdrukking en benauwdheid, en groote bevreesdheid was er op aarde. |
9. Conturbataque est gens justorum timentium mala sua, et praeparata ad mortem. | 9. Het volk der rechtvaardigen, voor zijn rampen beducht, was ontsteld en hield zich voorbereid op den dood. |
10. Clamaveruntque ad Deum: et illis vociferantibus, fons parvus crevit in fluvium maximum, et in aquas plurimas redundavit. | 10. En zij riepen tot God, en op hun geroep wies een kleine bron aan tot een machtigen stroom en stortte zich uit in zeer vele wateren. |
11. Lux et sol ortus est, et humiles exaltati sunt, et devoraverunt inclytos. | 11. Licht en zon gingen op; en de geringenGa naar voetnoot11) verhieven zich en verslonden de grooten. |
12. Quod cum vidisset Mardochaeus, et surrexisset de strato, cogitabat quid Deus facere vellet: et fixum habebat in animo, scire cupiens quid significaret somnium. | 12. En toen Mardocheüs dit gezien had en van zijn bed was opgestaan, overdacht hij wat God voornemens was te doen; en de droom bleef in zijn geest geprent, en hij was verlangend te weten wat hij beteekendeGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Dit onderschrift bevindt zien alleen in Gr. B, Vulg. en één codex van Gr. A; bedoeld is de overbrenging van het Esther-boek (vgl. IX 29) naar Egypte, want er is sprake van de Egyptische vorsten Ptolemeüs en Cleopatra. Daar echter vier vorstenparen van Egypte deze namen hebben gedragen, valt het moeielijk den tijd dezer overbrenging te bepalen; bijna algemeen denkt men aan Ptolemeüs VI Philometor (181 - 146); vgl. II Mach. I 10 en II 13 volg. De overige personen hier genoemd zijn geheel onbekend. Niet zonder reden worden hunne afkomst en waardigheid vermeld; want dit onderschrift moest dienen als getuigenis, dat te Alexandrië de goddelijke ingeving van dit boek en de getrouwheid der vertaling waren aangenomen op gezag der Palestijnsche Joden.
- voetnoot2)
- Namelijk XI 2 - XII 6 der Vulg., waarin de droom van Mardocheüs en de ontdekking der samenzwering worden beschreven. V.L. echter verhaalt dit tweede feit niet in de Inleiding, maar alleen in II 21 volg.; daarom is op haar niet toepasselijk wat de H. Hiëronymus zegt na XII 6: ‘Tot hiertoe de inleiding’, en is zij bijgevolg niet ‘de gewone uitgave’, waarover X noot 4 gesproken is.
- voetnoot3)
- Dit is waar van het Hebreeuwsche handschrift door den H. Hiëronymus gebruikt, ook van de vertalingen door Aquila, Symmachus en bij Flav. Jos.; maar niet zeker wat betreft Theodotion's vertaling, ofschoon het gezegde van Origenes, ad Afric. 3, misschien alleen op het toevoegsel van het boek Job doelt. Hieruit volgt echter niet, dat deze stukken oorspronkelijk niet in het Hebr. waren geschreven. Integendeel, het verhaal van Mardocheüs' aanwezigheid in het paleis (II 11 en 19) wordt eerst recht duidelijk door het gezegde van XI 3, XII 5 (vgl. II noot 7).
- voetnoot4)
- Tweede Toevoegsel XI 2 - XII 6. De naam Artaxerxes in de deutero-canonische stukken is afkomstig uit Gr. B en ontstond door verkeerde schrijfwijze van het Hebr. ‘Achaschwerosch’ (zie I noot 2; Gr. A leest overal: ‘Assuerus’).
- voetnoot5)
- Den zoon van Semeï enz., zie II noot 1; onder de eersten van 's konings hof: aldus in Gr. B en V. Lat.; niets in II 16, 19 belet ons aan te nemen, dat Mardocheüs reeds in het tweede jaar van Xerxes' regeering eene betrekking had aan het hof; integendeel schijnt II 11 dit te veronderstellen (vgl. II noot 7).
- voetnoot6)
- Zie II noot 2.
- voetnoot7)
- Zie de verklaring van v. 5-11 in X 4 volg.
- voetnoot8)
- In v. 6 en 10 heeft Gr. A een hebraïsme (‘kai’, d.i. ‘vav’ van den nazin).
- voetnoot9)
- Die namelijk aan Perzië onderworpen waren.
- voetnoot10)
- De Joden, namelijk na het moordbevel van Aman.
- voetnoot11)
- Gr. A: ‘potamoi’ d.i. de rivieren, een schrijffout voor ‘tapeinoi’, de geringen.
- voetnoot12)
- Mardocheüs begreep, dat deze droom van God kwam en betrekking had op de toekomst. Wat Vulg. hier door ‘fixum’ weergeeft, luidt in Gr. A: ‘en panti kairôi’, in Gr. B: ‘en panti logôi’; V.L. heeft: ‘conjunctum’; dit schijnt te wijzen op een oorspronkelijken Hebreeuwschen tekst met ‘dabar’, dat verschillend kon vertaald worden.