De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 517]
| |||||||||||||||||
Caput X.
|
1. Rex vero Assuerus omnem terram, et cunctas maris insulas fecit tributarias: | 1. Koning Assuerus nu legde aan het gansche land en al de eilanden der zee belastingen opGa naar voetnoot1). |
2. Cujus fortitudo et imperium, et dignitas atque sublimitas, qua exaltavit Mardochaeum, scripta sunt in libris Medorum, atque Persarum: | 2. En zijne macht en heerschappij, benevens de waardigheid en de grootheid, waartoe hij Mardocheüs verhief, zijn beschreven in de boeken der Meden en PerzenGa naar voetnoot2); |
3. Et quomodo Mardochaeus Judaici generis secundus a rege Assuero fuerit: et magnus apud Judaeos et acceptabilis plebi fratrum suorum, quaerens bona populo suo, et loquens ea, quae ad pacem seminis sui pertinerent.
Quae habentur in Hebroeo, plena fide expressi. Haec autem, quae sequuntur, scripta reperi in editione vulgata, quae Graecorum lingua et litteris continentur: et interim post finem libri hoc capitulum ferebatur: quod juxta consuetudinem nostram obelo, id est veru praenotavimus. |
3. alsook hoe Mardocheüs, van Joodsche afkomst, de eerste na koning Assuerus geweest is en in groot aanzien bij de Joden en welgevallig aan de menigte zijner broeders, daar hij het goede zocht van zijn volk en sprak wat tot vrede strekte van zijn nakroostGa naar voetnoot3).
Wat in het Hebreeuwsch staat, heb ik zeer getrouw vertaald. Maar hetgeen volgt, heb ik geschreven gevonden in de gewone uitgave, en het staat in de Grieksche taal en lettersGa naar voetnoot4); vooreerst dan bevond zich daar aan het einde van het boek dit hoofdstuk, welks begin wij volgens onze gewoonte met een obelus, dat is met een pijltje, gemerkt hebbenGa naar voetnoot5). |
4. Dixitque Mardochaeus: A Deo facta sunt ista. | 4. En Mardocheüs zeide: Door God zijn deze dingen geschiedGa naar voetnoot6). |
5. Recordatus sum somnii, quod videram, haec eadem significantis: nec eorum quidquam irritum fuit. | 5. Ik herinner mij den droom, dien ik zag en die dit alles voorbeduidde, en niets daarvan is onvervuld geblevenGa naar voetnoot7). |
[pagina 518]
6. Parvus fons, qui crevit in fluvium, et in lucem solemque conversus est, et in aquas plurimas redundavit: Esther est, quam rex accepit uxorem, et voluit esse reginam. | 6. De kleine bron, die tot een stroom aanwies en in een licht en eene zon veranderde en zich in zeer vele wateren uitstortteGa naar voetnoot8), is Esther, die de koning tot gemalin nam en wilde dat koningin zou worden. |
7. Duo autem dracones: ego sum, et Aman. | 7. En de twee draken, dat ben ik en AmanGa naar voetnoot9). |
8. Gentes, quae convenerant: hi sunt, qui conati sunt delere nomen Judaeorum. | 8. De volkenGa naar voetnoot10), die zich verzamelden, zijn zij, die getracht hebben den naain der Joden uit te delgen. |
9. Gens autem mea: Israel est, quae clamavit ad Dominum, et salvum fecit Dominus populum suum: liberavitque nos ab omnibus malis, et fecit signa magna atque portenta inter gentes: | 9. En mijn volk is Israël, dat tot den Heer riep; en de Heer gaf redding aan zijn volk en verloste ons van alle onheilen en deed groote teekenen en wonderen onder de volkenGa naar voetnoot11). |
10. Et duas sortes esse praecepit, unam populi Dei, et alteram cunctarum gentium. | 10. Ook heeft Hij verordend, dat er tweeërlei lot zou zijnGa naar voetnoot12), het een voor het volk Gods en het ander voor al de volken. |
11. Venitque utraque sors in statutum ex illo jam tempore diem coram Deo universis gentibus: | 11. En het een en het ander lot kwam op den reeds van dien tijd af vastgestelden dag voor Gods aanschijn over alle volkenGa naar voetnoot13). |
12. Et recordatus est Dominus populi sui, ac misertus est hereditatis suae. | 12. En de Heer was zijn volk indachtig en ontfermde zich over zijn erfdeel. |
13. Et observabuntur dies isti in mense Adar, quartadecima et quintadecima die ejusdem mensis, cum omni studio, et gaudio in unum coetum populi congregati, in cunctas deinceps generationes populi Israel. | 13. En deze dagen zullen in de maand Adar, op den veertienden en vijftienden dag dier maand, met allen ijver en met vroolijkheid gevierd worden door het bijeenvergaderde volk, in alle volgende geslachten van het volk Israël. |
- voetnoot1)
- Mardocheüs was grootvizier (v. 3) van een der machtigste wereldvorsten, die belasting (in Hebr.: ‘heerendienst’) ontving van het gansche land, van de zeekusten en eilanden.
- voetnoot2)
- D.i. in de rijksannalen (II 23, VI 1).
- voetnoot3)
- Nakroost, Hebr.: ‘geslacht’, d.i. zijn volk.
- voetnoot4)
- Deze en de andere aanteekeningen in cursiefletters zijn van den H. Hiëronymus. In de gewone uitgave, d.i. in de Septuagint, welke algemeen in de Kerk gebruikt werd en in verschillende talen was overgezet. In plaats van ‘continentur’ geeft eene andere lezing ‘continetur’, zoodat men zou moeten vertalen: ‘de gewone uitgave, welke is opgesteld in de Grieksche taal en letters’. Niet de Itala is hier bedoeld, want van deze wijkt de Vulgaat herhaaldelijk af; zie b.v. XI noot 2.
- voetnoot5)
- Een obelus, d.i. het teeken, waarmede de Alexandrijnsche critici de ingeschoven of verdachte teksten merkten.
- voetnoot6)
- Eerste Toevoegsel X 4 - XI 1.
- voetnoot7)
- Het bewijs voor het gezegde van v. 4; deze droom wordt verhaald in Vulg. XI 2-12, maar in Gr. I 1 (vgl. Eccli. XXXIV noot 6).
- voetnoot8)
- Naar Gr. A luiden v. 6-8: ‘De kleine bron is Esther en de twee draken ben ik en Aman; de stroom zijn de volken, verzameld om de Joden te verdelgen; de zon en het licht, welke opgingen voor de Joden, zijn de verschijningen (d.i. de tusschenkomst en de bescherming, v. 9) van God’.
- voetnoot9)
- De twee draken ten strijde gereed; vgl. XI 6.
- voetnoot10)
- Zie XI 7-10.
- voetnoot11)
- Onder de volken, volgens Gr.: ‘zooals er geen gebeurd zijn onder de volken’.
- voetnoot12)
- Lot, d.i. lotsbestemming voor de Joden en voor hunne vijanden; vgl. III noot 6.
- voetnoot13)
- In Gr. A: ‘en pasin ethnesin’, maar Gr. B heeft: ‘kai pasin ethnesin’, wat vermoedelijk is ontstaan uit eene Hebreeuwsche schrijffout (‘vav’ in plaats van ‘be’) en aldus zou wijzen op een Hebreeuwschen grondtekst.