De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Intravit itaque rex et Aman, ut biberent cum regina. | 1. De koning en Aman kwamen dan om met de koningin te drinken. |
2. Dixitque ei rex etiam secunda die, postquam vino incaluerat: Quae est petitio tua Esther ut detur tibi? et quid vis fieri? etiam si dimidiam partem regni mei petieris, impetrabis. Supra V 6. | 2. En ook op den tweeden dag zeide de koning tot haar, toen hij door wijn verhit was: Wat is uw verzoek, Esther, opdat het u gegeven worde? en wat wilt gij dat geschiede? al vraagt gij ook de helft van mijn rijk, gij zult het ontvangen. |
3. Ad quem illa respondit: Si inveni gratiam in oculis tuis o rex, et si tibi placet, dona mihi animam meam pro qua rogo, et populum meum pro quo obsecro. | 3. En zij antwoordde hem: Indien ik gunst in uwe oogen, o koning, gevonden heb en indien het u goeddunkt, schenk mij mijn leven, waarvoor ik bid, en mijn volk, waarvoor ik smeek. |
4. Traditi enim sumus ego et populus meus, ut conteramur, jugulemur, et pereamus. Atque utinam in servos et famulas venderemur: esset tolerabile malum, et gemens tacerem: nunc autem hostis noster est, cujus crudelitas redundat in regem. | 4. Want wij zijn uitgeleverdGa naar voetnoot1), ik en mijn volk, om vertreden, vermoord en verdelgd te worden. En werden wij nog tot slaven en slavinnen verkocht, het zou een dragelijk onheil wezen, en zuchtend zou ik zwijgen; maar nu hebben wij een verdrukker, wiens wreedheid op den koning terugvaltGa naar voetnoot2). |
[pagina 506]
5. Respondensque rex Assuerus ait: Quis est iste, et cujus potentiae, ut haec audeat facere? | 5. En koning Assuerus antwoordde en zeide: Wie is hij en wat macht heeft hij om dat te durven doenGa naar voetnoot3)? |
6. Dixitque Esther: Hostis et inimicus noster pessimus iste est Aman. Quod ille audiens, illico obstupuit, vultum regis ac reginae ferre non sustinens. | 6. En Esther zeide: Onze verdrukker en vijand is die snoode Aman. En toen deze dit hoorde, verstomde hij terzelfder stond en kon het aangezicht van den koning en de koningin niet verdragen. |
7. Rex autem iratus surrexit, et de loco convivii intravit in hortum arboribus consitum. Aman quoque surrexit ut rogaret Esther reginam pro anima sua, intellexit enim a rege sibi paratum malum. | 7. De koning in woede ontstoken stond op en ging uit de eetzaal in den met boomen beplanten hofGa naar voetnoot4). Ook Aman stond op om van koningin Esther lijfsbehoud af te smeeken; want hij begreep dat hem van 's konings wege onheil bereid was. |
8. Qui cum reversus esset de horto nemoribus consito, et intrasset convivii locum, reperit Aman super lectulum corruisse, in quo jacebat Esther, et ait: Etiam reginam vult opprimere, me praesente, in domo mea. Necdum verbum de ore regis exierat, et statim operuerunt faciem ejus. | 8. En toen dezeGa naar voetnoot5) uit den met boomen beplanten hof teruggekeerd en de eetzaal binnengetreden was, vond hij Aman neergevallen op het rustbed, waarop Esther lagGa naar voetnoot6), en hij zeide: Ook de koningin wil hij, in mijn bijzijn, in mijn huis, geweld aandoen! En nog was het woord uit 's konings mond niet uitgegaan, of op hetzelfde oogenblik omhulde men diens gelaatGa naar voetnoot7). |
9. Dixitque Harbona, unus de eunuchis, qui stabant in ministerio regis: | 9. En Harbona, een der kamerdienaren, die den koning ten dienste |
[pagina 507]
En lignum, quod paraverat Mardochaeo, qui locutus est pro rege, stat in domo Aman, habens altitudinis quinquaginta cubitos. Cui dixit rex: Appendite eum in eo. | stonden, zeide: Zie, de paal, dien hij bestemd heeft voor Mardocheüs, die in het belang des konings gesproken heeft, staatGa naar voetnoot8), vijftig el hoog, bij Aman's huis. En de koning zeide tot hem: Hangt hem daaraan op. |
10. Suspensus est itaque Aman in patibulo quod paraverat Mardochaeo: et regis ira quievit. | 10. Zoo werd Aman opgehangen aan de galg, die hij voor Mardocheüs bereid had; en de toorn des konings bedaarde. |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘wij zijn verkocht’, eene zinspeling op III 9.
- voetnoot2)
- Maar nu enz. De gruweldaad van Aman zal den koning worden aangerekend, die bovendien zoovele trouwe onderdanen zal verliezen en zelfs zijne gemalin Esther. Sommigen verklaren Hebr. in dezelfde beteekenis: ‘de verdrukker kan de schade des konings niet vergoeden’. Letterlijk luidt het daar: ‘want de verdrukker is de schade des konings niet waard’, d.w.z. ik zou gezwegen hebben, omdat het niet de moeite waard is voor zulk een verdrukker (zulk eene verdrukking) den koning lastig te vallen. Anderen echter willen den Hebr. tekst verbeteren (‘hattzala’, gelijk IV 14, voor ‘hattzar’) en vertalen: ‘want de redding is de schade des konings niet waard’, wij zouden niet van de slavernij gered willen worden tot schade des konings, die den verkoopprijs zou verliezen.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘wie is hij en waar is hij, dien zijn hart heeft opgezet om dat te doen?’ Xerxes schijnt niet te weten, dat Aman's moordbevel tegen de Joden gericht was (vgl. III noot 8).
- voetnoot4)
- Opgewonden door den wijn, en vol woede over de wandaad van zijn gunsteling.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘de koning’.
- voetnoot6)
- De koning vond Aman neergevallen op den rand van (of vóór) Esther's rustbed om genade af te smeeken; aan eene aanranding kon Aman in deze omstandigheden niet denken; maar de koning, onthutst en opgewonden, roept met grimmigen spot uit: Ook de koningin enz. Hoe wispelturig de genegenheid van Xerxes was, blijkt uit Herodotus VIII 118 en IX 108-113.
- voetnoot7)
- Velen verklaren: nauwelijks was dat woord (‘ook de koningin’ enz., waarin de dienaren eene veroordeeling zagen) of het doodvonnis uit 's konings mond uitgegaan, of men omhulde Aman's gelaat, zooals dat oudtijds met ter dood veroordeelden gebruikelijk was. Men kan echter het bestaan van zulk een gebruik, zeker wat de Perzen betreft, met grond in twijfel trekken; bovendien, heeft de koning hier reeds het doodvonnis uitgesproken? Gr. B en Flav. Jos. hebben: Het gelaat van Aman werd met schaamte (met doodskleur) overdekt. In dien zin kan men Hebr. hetzij overdrachtelijk verklaren: ‘zijn aangezicht betrok’, of liever met eene geringe tekstwijziging (‘chaferu’ voor ‘chafu’) vertalen: ‘zijn aangezicht ontstelde’ van schrik bij die aanklacht en de woede des konings.
- voetnoot8)
- Om 's konings doodvonnis uit te voeren. Men kan echter Hebr. ook vertalen: ‘En ook, zie de paal’ enz., als eene bevestiging van Esther's aanklacht en een nieuw bewijs van Aman's haat tegen de Joden, zelfs tegen Mardocheüs, den redder des konings. Ook werd misschien thans aan den koning verhaald wat de reden was van Aman's haat (vgl. XVI 12 volg.), dat deze namelijk betrokken was in de samenzwering van II 21. Dan eerst volgde het doodvonnis (zie noot 7): ‘En de koning zeide: Hangt hem daaraan op (vgl. II noot 17).