De heilige boeken van het oude verbond. Deel 3. De boeken Paralipomenon. De boeken Esdras, Het boek Tobias. Het boek Judith. Het boek Esther. Het boek Job
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 484]
| |||||||||||||||||
Liber Esther.Caput I.
|
IN diebus Assueri, qui regnavit ab India usque AEthiopiam super centum viginti septem provincias: | INGa naar voetnoot1) de dagen van AssuerusGa naar voetnoot2), die heerschappij voerde van Indië tot Ethiopië, over honderd zeven en twintig provinciënGa naar voetnoot3), |
2. Quando sedit in solio regni sui, Susan civitas regni ejus exordium fuit. | 2. toen hij op zijn rijkstroon zat, was SusanGa naar voetnoot4) de hoofdstad van zijn rijk. |
3. Tertio igitur anno imperii sui fecit grande convivium cunctis prin- | 3. In het derde jaar dan zijner regeering richtte hij een groot |
[pagina 485]
cipibus, et pueris suis, fortissimis Persarum, et Medorum inclytis, et praefectis provinciarum coram se, | gastmaal aan voor al zijne vorsten en dienaren, voor de machtigsten der Perzen en Meden, de edelen en bestuurders der provinciën, in zijne tegenwoordigheid, |
4. Ut ostenderet divitias gloriae regni sui, ac magnitudinem, atque jactantiam potentiae suae, multo tempore, centum videlicet et octoginta diebus. | 4. om den rijkdom der heerlijkheid van zijn koningschap en de grootheid en den luister zijner macht ten toon te spreiden, gedurende veel tijd, te weten honderd en tachtig dagenGa naar voetnoot5). |
5. Cumque implerentur dies convivii, invitavit omnem populum, qui inventus est in Susan, a maximo usque ad minimum: et jussit septem diebus convivium praeparari in vestibulo horti, et nemoris, quod regio cultu et manu consitum erat. | 5. En na afloop der dagen van het gastmaal, noodigde hij al het volk, dat zich in SusanGa naar voetnoot6) bevond, van den grootste tot den geringste; en hij beval een gastmaal, zeven dagen lang, aan te richten in den voorhof van den tuin en van het bosch, dat door de zorg en de hand des konings was aangelegdGa naar voetnoot7). |
6. Et pendebant ex omni parte tentoria aerii coloris et carbasini ac hyacinthini, sustentata funibus byssinis atque purpureis, qui eburneis circulis inserti erant, et columnis marmoreis fulciebantur. Lectuli quoque aurei et argentei, super pavimentum smaragdino et pario stratum lapide, dispositi erant: quod mira varietate pictura decorabat. | 6. En van alle zijden hingen azuren en groene en donkerblauwe tentdoekenGa naar voetnoot8), vastgemaakt met linnen en purperen koorden, die door ringen van ivoor gingen en door marmeren zuilen gedragen werden. Ook waren gouden en zilveren rustbedden gerangschikt op den vloer van smaragd en Parisch marmer, dien eene teekening van wonderbare kleurenmengeling versierdeGa naar voetnoot9). |
7. Biberunt autem qui invitati erant, aureis poculis, et aliis atque aliis vasis cibi inferebantur. Vinum quoque, ut magnificentia regia dignum | 7. De genoodigden nu dronken uit gouden bekers, en op schotels, de eene van de andere verschillend, werden de spijzen opgediend. Ook |
[pagina 486]
erat, abundans, et praecipuum ponebatur. | werd er wijn, gelijk der koninklijke mildheid paste, overvloedig en uitmuntend voorgezet. |
8. Nec erat qui nolentes cogeret ad bibendum, sed sicut rex statuerat, praeponens mensis singulos de principibus suis, ut sumeret unusquisque quod vellet. | 8. En niemand was er, die dwong tot drinken tegen believenGa naar voetnoot10); maar (het ging) gelijk de koning had gelast, die aan het hoofd van elke tafel een zijner hofbeambten geplaatst had, opdat een ieder naar verkiezing zou nemen. |
9. Vasthi quoque regina fecit convivium feminarum in palatio, ubi rex Assuerus manere consueverat. | 9. Ook de koningin VasthiGa naar voetnoot11) had in het paleis, waar koning Assuerus gewoon was te verblijven, een gastmaal voor de vrouwen aangericht. |
10. Itaque die septimo, cum rex esset hilarior, et post nimiam potationem incaluisset mero, praecepit Maumam, et Bazatha, et Harbona, et Bagatha, et Abgatha, et Zethar, et Charchas, septem eunuchis, qui in conspectu ejus ministrabant, | 10. Op den zevenden dag nu, toen de koning zeer vroolijk en na bovenmate te hebben gedronken verhit was van den wijn, beval hij Maumam en Bazatha en Harbona en Bagatha en Abgatha en Zethar en CharchasGa naar voetnoot12), de zeven kamerdienaren, die voor zijn aangezicht dienst deden, |
11. Ut introducerent reginam Vasthi coram rege, posito super caput ejus diademate, ut ostenderet cunctis populis et principibus pulchritudinem illius: erat enim pulchra valde. | 11. koningin Vasthi, met de kroon op haar hoofd, vóór den koning te brengen, om aan al de volken en vorsten hare schoonheid te toonen; want zij was zeer schoonGa naar voetnoot13). |
12. Quae renuit, et ad regis imperium, quod per eunuchos mandaverat, venire contempsit. Unde iratus rex, et nimio furore succensus, | 12. Doch zij weigerde, en op het bevel des konings, dat hij door de kamerdienaren gegeven had, verwaardigde zij zich niet te komen. De koning, hierover verbolgen en in hevigen toorn ontstoken, |
13. Interrogavit sapientes, qui ex more regio semper ei aderant, et illorum faciebat cuncta consilio, scientium leges ac jura majorum: | 13. ondervroeg de wijzenGa naar voetnoot14), die naar het gebruik der koningen altijd bij hem waren en naar wier raad hij alles deed, daar zij de wetten en rechten der voorvaders kenden, |
14. (Erant autem primi et proximi, Charsena, et Sethar, et Admatha, et Tharsis, et Mares, et Marsana, et Mamuchan, septem duces Persa- | 14. (de eersten nu en die hem het naast stonden, waren Charsena en Sethar en Admatha en Tharsis en Mares en Marsana en Mamuchan, |
[pagina 487]
rum atque Medorum, qui videbant faciem regis, et primi post eum residere soliti erant), | de zeven vorsten der Perzen en Meden, die het aangezicht des konings zagen en de eerste plaatsen na hem plachten te bekleeden):Ga naar voetnoot15) |
15. Cui sententiae Vasthi regina subjaceret, quae Assueri regis imperium, quod per eunuchos mandaverat, facere noluisset. | 15. onder welk vonnis koningin Vasthi lag, die het bevel van koning Assuerus, dat hij door de kamerdienaren gegeven had, geweigerd had te volbrengen. |
16. Responditque Mamuchan, audiente rege, atque principibus: Non solum regem laesit regina Vasthi, sed et omnes populos, et principes, qui sunt in cunctis provinciis regis Assueri. | 16. En Mamuchan antwoordde, ten aanhooren van koning en vorsten: Niet alleen den koning heeft koningin Vasthi beleedigd, maar ook al de volken en vorsten, die in al de provinciën van koning Assuerus zijnGa naar voetnoot16). |
17. Egredietur enim sermo reginae ad omnes mulieres, ut contemnant viros suos, et dicant: Rex Assuerus jussit ut regina Vasthi intraret ad eum, et illa noluit. | 17. Want het voorval der koningin zal rondgaan bij alle vrouwen, zoodat zij hare mannen zullen minachten en zeggen: Koning Assuerus beval koningin Vasthi bij hem te komen en zij heeft geweigerd. |
18. Atque hoc exemplo omnes principum conjuges Persarum atque Medorum, parvipendent imperia maritorum: unde regis justa est indignatio. | 18. En naar dit voorbeeld zullen al de vrouwen van de vorsten der Perzen en Meden de bevelen harer mannen minachten; daarom is de gramschap des konings rechtmatigGa naar voetnoot17). |
19. Si tibi placet, egrediatur edictum a facie tua, et scribatur juxta legem Persarum atque Medorum, quam praeteriri illicitum est, ut nequaquam ultra Vasthi ingrediatur ad regem, sed regnum illius, altera, quae melior est illa, accipiat. | 19. Indien het u goeddunkt, ga er een bevel uit van uw aangezicht en worde het opgeschreven naarGa naar voetnoot18) de wet der Perzen en Meden, die niet overtreden mag worden: dat Vasthi volstrekt niet meer voor den koning mag komen, maar dat eene andere, die beter is dan zij, hare koninklijke waardigheid zal ontvangen. |
20. Et hoc in omne (quod latissimum est) provinciarum tuarum | 20. En in geheel het rijksgebied uwer provinciën (dat zeer uitge- |
[pagina 488]
divulgetur imperium, et cunctae uxores tam majorum, quam minorum, deferant maritis suis honorem. | strekt is)Ga naar voetnoot19) worde dit afgekondigd; dan zullen alle vrouwen, zoowel van de grootsten als van de geringsten, eer geven aan hare mannen. |
21. Placuit consilium ejus regi, et principibus: fecitque rex juxta consilium Mamuchan, | 21. Zijn raad beviel aan den koning en de vorsten; en de koning deed naar den raad van Mamuchan |
22. Et misit epistolas ad universas provincias regni sui, ut quaeque gens audire et legere poterat, diversis linguis et litteris, esse viros principes ac majores in domibus suis: et hoc per cunctos populos divulgari. | 22. en zond brieven naar al de provinciën van zijn rijk, in onderscheidene talen en schriftGa naar voetnoot20), zoodat elk volk het hooren en lezen kon, dat de mannen heer en meester zijn in hun huis en dat dit bij alle volken zou worden afgekondigdGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- In het Gr. begint het Boek met het verhaal van Mardocheüs' droom en zijne ontdekking der samenzwering (zie Vulg. XI 2 - XII).
- voetnoot2)
- Assuerus, Gr. A: Assuerus, Gr. B en Vulg. XI volg.: Artaxerxês, Hebr.: Achaschwerosch; deze laatste naam wordt algemeen beschouwd als de Hebreeuwsche uitspraak van het oud-Perzische Khschajarscha, waarvan de Grieken Xerxês maken. Inderdaad wordt Xerxes in een Egyptisch-Arameesch opschrift Chshiarsha genoemd, en nog nader bij het Hebr. komt zijn Babylonische naam: ‘Akhshuwarshi’. Daar in Esth. II 16 gesproken wordt over het zevende regeeringsjaar van Assuerus, is niet Xerxes II bedoeld, maar Xerxes I (485-465), de zoon van Darius Hystaspis. Wat Herodotus van hem verhaalt komt overeen met het wreede, wulpsche en wispelturige karakter van den Assuerus in het Esther-boek.
- voetnoot3)
- Van Indië tot Ethiopië, welke volgens Herodotus (III 97 volg.) schatplichtig waren aan Perzië tijdens Darius; honderd zeven en twintig provinciën, Hebr. ‘medinah’, onderdeelen (vgl. III 12 en Dan. VI 1) der satrapieën; zoo omvatte de vijfde satrapie Phenicië, het zoogenaamde Palestijnsche Syrië en Cyprus (Herod III 91); bovendien had Xerxes Egypte weder onderworpen (Herod. VII 7). In Hebr. luidt v. 1: ‘En het geschiedde in de dagen van A. - dit is de A., die regeerde van I. tot E. over honderd zeven en twintig provinciën - v. 2. in die dagen, toen koning A. op zijn rijkstroon zat in den burcht Susan, v. 3. in het derde jaar zijner regeering richtte hij’ enz.
- voetnoot4)
- Toen hij zijne heerlijkheid en macht toonde (V 1); over Susan zie noot 6; II Esdr I 1 en Dan. VIII 2.
- voetnoot5)
- Velen verklaren dit van de langdurige vergadering der rijksgrooten ter voorbereiding van den krijgstocht tegen Griekenland (Herod. VII 8-19), welke Xerxes belegd had na de onderwerping van Egypte in zijn tweede regeeringsjaar. In v. 4 wordt niet gezegd dat alle landvoogden en edelen te gelijk gedurende 180 dagen te Susan verbleven. De schrijver van Esther spreekt alleen over de feesten, bij die gelegenheid door Xerxes aan zijn rijksgrooten gegeven, omdat deze alleen in verband staan met het verstooten van Vasthi.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘in den burcht Susan’; waarschijnlijk de dienaren van den koningsburcht, ‘Akropolis’ (Herodotus III 68), wel te onderscheiden van de stad Susan (vgl. III 15 en VIII 14, 15 Hebr.); bij de bouwvallen van Susan zijn de overblijfselen van een burcht en een paleis gevonden.
- voetnoot7)
- Over de weelderige feesten der Perzen spreekt Herodotus (I 133); in den voorhof van den tuin en van het bosch, dat enz., Hebr.: ‘in den voorhof van den tuin van het koninklijk paleis’, in de open plaats, op het terras tusschen het paleis en den tuin gelegen.
- voetnoot8)
- Hebr.: ‘Fijn linnen, katoen en blauw purper, vastgemaakt’ enz.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘op den mozaïekvloer van bont en wit marmer, paarlemoer en gevlekten steen’.
- voetnoot10)
- De gasten werden volkomen vrij gelaten.
- voetnoot11)
- Dit is zeer goed verklaarbaar, ook al willen sommigen uit Herodotus V 18 en IX 110 volg. bewijzen, dat de vrouwen gewoonlijk met de Perzen aan denzelfden feestdisch zaten.
- voetnoot12)
- De namen der zeven kamerdienaren ontbreken in Gr. A en luiden geheel anders in Gr. B.
- voetnoot13)
- Geheel naar Perzische zeden (Herod. V 18).
- voetnoot14)
- Hebr. voegt er bij: ‘de kenners der tijden’, d.w.z. de sterrenwichelaars (vgl. Dan. I noot 8 en 17; II 27; V 15).
- voetnoot15)
- De eersten nu en die enz., Hebr.: ‘die hem het naast stonden’, d.i. deze wijzen, die altijd bij den koning stonden, die het aangezicht des konings zagen, immer tot hem toegang hadden (IV 11; Herod. III 84, 118), en de eerste plaatsen in het rijk of bij feestelijke gelegenheden bekleedden, waarschijnlijk de onafzetbare koninklijke rechters van Herodotus (III 31). Gr. B heeft hier slechts drie namen, waarbij dan v. 16 Moychaios voegt; Gr. A verzwijgt ze alle.
- voetnoot16)
- Volgens Mamuchan (Gr. A: ‘Boygaios’, Gr. B: ‘Moychaios’) heeft Vasthi zich schuldig gemaakt aan ongehoorzaamheid jegens den koning en daardoor ook den onderdanen een slecht voorbeeld gegeven (v. 17).
- voetnoot17)
- Daarom is enz., Hebr.: ‘en er zal genoeg minachting en toorn zijn’, d.w.z. en dan geen gebrek aan minachting bij de vrouwen en toorn bij de mannen.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘onder de wetten’ enz. (vgl. VIII 8 en Dan. VI 8), d.i. onherroepelijk; daardoor hopen zij zelf aan Vasthi's wraak te ontkomen.
- voetnoot19)
- Bijgevolg is de uitwerking van 's konings vonnis groot.
- voetnoot20)
- In het Perzische rijk werden verschillende talen gesproken, waarvan vele een eigen schrift hadden. Herodotus (VII 61-95) geeft eene uitvoerige lijst van volken, die in Xerxes' leger vertegenwoordigd waren.
- voetnoot21)
- De slotzin luidt in Hebr.: ‘en (dat de man) spreken zou de taal van zijn volk’; ook in het huwelijk met eene uitheemsche zij de taal van den man de gebruikelijke taal des huizes, ten teeken dat de man heer en meester is. De Hebr. tekst echter schijnt hier bedorven te zijn, want het Gr. geeft dit vers slechts in algemeene trekken weer. Sommigen verbeteren aldus: ‘en dat hij spreke al wat hem passend toeschijnt’, d.i. bevele wat hem behaagt. Anderen lezen liever: ‘en (dat de man meester is, worde) gezegd in de taal van zijn volk’, d.i. aan allen bekend gemaakt in de taal van ieder volk; dit laatste is wel door Vulg. bedoeld.